Ergens vond ik het wel wat hebben, die tirade van Karl-Heinz Rummenigge over de berichtgeving in de Duitse sportpers inzake de prestaties van zijn Bayern-spelers. Ik moest daarbij onwillekeurig terugdenken aan die heerlijke persconferentie van Giovanni Trappatoni in 1998, waarbij het verschil was dat de Italiaanse trainer zijn vedettes van de FC Hollywood in zelfbedacht Duits tot de grond toe affakkelde (‘Was erlauben Strunz?’), terwijl de Vize-Weltmeister van 1986 zijn internationals juist publiekelijk in bescherming nam tegen de boze wolven in het mediabos.
Nogmaals, ik vond het vermakelijk, vooral toen Rummenigge’s kompaan Uli Hoeness, worstenmakelaar annex fiscusduiker, zich ermee ging bemoeien. Alsof je de vleesgeworden corpsbal Mark Rutte de normen en waarden van Vindicat en Minerva hoorde verdedigen – net zo ongeloofwaardig. En, übrigens, wat denken die Bayern-Buben hiermee te bereiken? Dat de hoofdredacteur van de Bild Zeitung een oekaze aan zijn sportjournalisten stuurt? ‘Meine Herrschaften, de Vorstand van Bayern München heeft liever niet dat we negatief over hun spelers schrijven, willen jullie dat dus niet meer doen?’ Ik dacht het niet. Sterker nog: ik denk zelfs dat ze een tandje bij gaan zetten. En terecht, want arrogante voetbalbestuurders bepalen niet wat professionele journalisten schrijven. Hoeness had laatst scherpe kritiek op Özil, en dat mag, maar met deze actie schaart hij zich qua minachting en beperking van de persvrijheid op één lijn met totalitaire mafkezen als Trump, Orban en Erdogan.
Peter Bonder