Het was de tweede week van onze vakantie en het verlies aan decorum nam, geloof ik, verontrustende vormen aan. Waren we nu in Nederlandse dreven en zouden wij op straat gaan zitten met een schoteltje, dan konden wij een aardig zakcentje bij elkaar scharrelen, maar in Frankrijk niet. In het land van de mode loopt men er verontrustend armoedig bij. Corpulente autochtonen hebben een voorkeur voor retestrakke combinaties, die over het aantal huidplooien niets te raden overlaten – vooropgesteld dat men raden wil. De kleding is in het algemeen betrokken van het Franse equivalent van een goedkoop textielwarenhuis, maar dan een die ergens in de jaren twintig uitverkoop hield. Misschien is het in Parijs anders, maar in deze overigens landschappelijk fraaie omgeving is het zelfs voor een niet zeer modebewust type als de schrijver dezes schokkend te zien wat men des ’s-ochtends bedacht heeft aan te trekken.
Overigens voel ik mij hier een beau garcon, wat een hele prestatie is. Maar als men bedenkt dat hier lieden rondscharrelen die het vermoedelijke resultaat zijn van het geslachten achtereen intensief verkeren van neven en nichten, wordt veel duidelijk.
Wat het sportieve gehalte van dit stukje betreft heb ik nog wel het één en ander te melden, hoewel niet wereldschokkend. Wat vissen betreft heb ik menig exotisch exemplaar tijdelijk uit het element gesleurd, zoals een forse regenboogforel, een stoet aan kopvoorns – zeldzaam in Nederland – en natuurlijk karper. Voorts doe ik kond van een onder de onbarmhartige koperen ploert ondernomen wandeltocht, die volgens een op grove schaal uitgebracht kaartje een met geel gemarkeerde, fraaie route was die maar vier kilometer lang was. Om in de sfeer te blijven: een leuk opwarmertje.
Het ging direct steil omhoog, maar we zijn niet van zessen klaar en ook de hondjes, zijnde dwergexemplaren in de categorie langwerpig met pootjes ter grote van een blinde vink, liepen monter voorwaarts. Hoewel de kaart een U-vorm aangaf die, berekenden wij, na een uur moest zijn belopen, ging het pad eindeloos rechtdoor en ondanks het trouw volgen van de gele markeringen, was er ook na anderhalf uur nog geen einde aan dit rechtstreeks uit de Wizzard of Oz gekopieerde pad. Maar dan de duivelse versie.
Uitgeput en telkens onderbroken door de hondjes, die uit protest regelmatig er in de berm de brui aan gaven, kwamen wij na drie uur strompelen uitgewoond in ons huisje aan. Ook nadere bestudering van de kaart leerde, dat wij correct de instructies hadden gevolgd.
Later hoorden wij dat dit normaal is en onder de noemer “Franse slag” valt. Overigens was het ontaard heet daar.
Voor verdere sportieve verslaglegging verwijs ik naar de stukjes die ik hierna nog moet schrijven. Als ik niet meer als een clochard onder de brug hoef te liggen. In verband met de schaduw.
Erik Endlich