Het is mij om het even, want het maakt me geen bal uit, ook geen voetbal, of drie ‘kenners’ van deze sport elkaar beroepsmatig wekelijks de loef proberen af te steken aan een tafel of dat ze daarmee stoppen wegens arglist in de pantoffel of krenking van de testosteronveter.
Ik heb dat programma wel eens gezien, maar er nooit bewust naar gekeken. Het stond ergens aan waar ik moest zijn. En dan zag ik vooral een schouwspel dat me terugvoerde naar het plein van de lagere school (Ichthus) en het plantsoen aan het eind van de straat waar ik woonde, op de hoek van de Jalinkstraat en de Jacobsonstraat. Wij woonde op Jalinkstraat 36.
Op het schoolplein stonden twee machtige bomen, in mijn herinnering kastanjes. Ze zijn beide weg, net als die school trouwens, en juffrouw Haverkamp van de derde klas ook, naar ik vrees, want die was toen al zeer bejaard. Op dat plantsoen aan de straat van het ouderlijk huis stonden ook twee bomen, waarvan ik zeker weet dat het eiken waren, Van die bomen staat er nog één en op de plek van de verdwenen reus staat nu een eikenkind.
Over voetbal spraken we niet, dat deden we gewoon, net als vliegeren, rolschaatsen. Ik werd nog eens wereldkampioen rolschaatsen én stoeprand van de Jalinkstraat, ja, dat waren nog eens tijden. mijn helden heetten Barry Hulshof en Gerrit Makkinga, de eerste vanwege die woeste uitstraling en de tweee omdat hij tegenover het eikenveld woonde en, de veelvuldig mee opkomende rechtsback was van het keurkorps van de de club waar ik ook voetbalde, en bovendien – naar later bleek – de zwager van de CPN-politicus Joop Schepers.
Over voetbal praatten we niet, dat deden we gewoon. Het voetbalgeklets liet de natie over aan Herman Kuiphof en Koen Verhoeff. Uiteraard. En natuurlijk aan onze trainer trainer Jo Marsman uit de Eerste Esweg (die ook nog scheidrechter was en in februari 1971 de oefenwedstrijd Eversberg-Ajax in Nijverdal floot, waar wij naar toe gingen) en onze elftalleider Jan ten Berge uit het Kluinveen, die maar één credo had: ‘Jongs en noe iets meer vroet.’
Geen idee wanneer dat oeverloze geouwehoer over voetbal op de treurbuis is begonnen, het heeft mij nooit geboeid. En dus nog niet. Soms kijk ik op de laptop een wedstrijd, maar zelfs dan het liefst zonder geluid, want ik hoef niet te weten hoe Jack van Gelder of een van zijn vele klonen zichzelf in een orgasme zenuwschreeuwt.
En dus is het me idem dito om het even, omdat het me geen bal, ook geen voetbal, uitmaakt, of drie ‘kenners’ van voetbal elkaar afzeiken, beschimpen of in woord en gebaar wegtikken á raison van zes ton de man per seizoen, of dat ze daarmee stoppen. Joop Schepers zou er wel raad mee weten. ‘Jongs, aj wilt voetbaln kuj better eerst de skoon oet de deus haaln.’
Han Pape