Een van de grote frustraties uit mijn jeugdsportjaren was het regelmatig afgelasten van wekelijkse voetbalwedstrijden en trainingen. Ik kon op het veld mijn energie lastig kwijt, je kunt nu eenmaal niet overal zijn waar de bal is. Op het laatste moment vernemen van het nieuws van de zoveelste afgelasting liet bij mij de opgebouwde wedstrijdspanning ontsnappen als lucht uit het flabberende tuitje van een leeglopende ballon. Ik zocht en koos uiteindelijk als zestienjarige voor een sport die vrijwel nooit zou worden afgelast en waarin ik mijn energie voor de volle 100% kwijt zou kunnen: wielrennen. En dat heb ik geweten!
Ik beëindigde mijn actieve wielerloopbaan deze maand exact dertig jaar geleden. Sindsdien heb ik mijzelf vaak gelukkig geprezen dat ik tijdens gure voorjaars-, herfst- of winterdagen niet langer op de fiets nattigheid en kou moest ondergaan. Een ding is namelijk zeker: na een half uur ben je doorweekt en is het vasthouden van lichaamswarmte een utopie. Koude voeten en handen vormen de aankondiging van veel meer ontberingen. Het beste pantser tegen kou is absolute topvorm of een superdag. En je verstand uitschakelen.
Tijdens de beklimming van de 2621 m. hoge Passo di Gavia in de Giro van 1988 veranderde de gestaag vallende natte sneeuw 5 km. onder de top in droge vlokken, de temperatuur dook onder het vriespunt. Het onverharde wegdek veranderde in bagger, mijn bandjes zakten weg, slippende gestrande koersauto’s werden door de schaarse toeschouwers op weg geduwd, nauwelijks plaats latend voor passerende renners. Mijn handen waren kromgetrokken door de koude en nauwelijks bruikbaar. De 7 kransjes van mijn achtertandwiel waren aan elkaar gevroren, schakelen zou pas weer mogelijk zijn na enkele kilometers afdalen. De sneeuw brandde in mijn ogen. Mijn heftig schuddende lijf vocht wanhopig tegen het gevoel gek te worden van de koude. ‘Elke kilometer afdalen levert 100 hoogtemeters en 1 graad temperatuurstijging op’, was de mantra in mijn hoofd. Ploegmakker Erik Breukink won de etappe. Zwart en vuil als een mijnwerker en tot op het bot verkleumd liep ik na de finish met mijn koersschoenen in de hand door de enorme lobby van het uiterst chic Grand Hotel in Bormio. Het spoor dat mijn in vuile natte sokken gehulde voeten achterlieten op de glanzend geboende marmeren vloer deed mij gniffelen. Zelden zal het contrast tussen hotel en gast groter zijn geweest.
Twee dagen later moesten we uit het vertrek in Merano de 2509 m. hoge Passo del Rombo beklimmen. Het gerucht ging al snel door het peloton dat het op de top zou sneeuwen. De Italiaanse renners zetten halverwege de klim voet aan de grond in een kletskoude tunnel. Tijdens het veel te lang durende geklets werd besloten op de top te stoppen en warme kleding aan te trekken. Ondertussen hadden wij alles aangetrokken wat we in de ploegleiderswagen konden vinden. En passeerden warm gekleed zonder stoppen de slechts in mist gehulde top. Enkele dagen oorlog met de Italianen als gevolg.
Laat die Dolomieten in de Giro maar komen. En tijdens de Vuelta kan het vanaf eind oktober in de bergen danig spoken!
Theo de Rooij