Jan Jongbloed heb ik altijd een intrigerende man gevonden. Keeper. Per ongeluk international. De eerste meevoetballende doelman. Hij was tot veler verrassing, ook die van hem zelf, neem ik aan, onbetwistbaar de eerste doelman van Oranje in de fameuze edities van het WK 1974 en 1978. Ik heb al ettelijke keren de stelling betrokken dat Nederland de finales in Duitsland en Argentinië van de gastlanden verloor vanwege hoogmoed die niet zelden voor de val komt.
De beste doelman die Nederland in de jaren zeventig had was ongetwijfeld Jan van Beveren, maar die had twee nadelen, buiten het veld, die hem parten speelden. Hij was eerstens geen Amsterdammer en hij was tweedens ook geen keeper die bij Ajax op doel stond. Dan ben je in de ogen van Ajax al gauw tweede keus. Ook voor toenmalig bondscoach Rinus Michels, die in naam de baas was, maar in de praktijk de uitvoerder benevens de zetbaas van (de wensen van) Johan Cruyff.
Het verhaal dat volgelingen van Michels en Cruyff graag wilden ophangen is dat in het totaalvoetbal een meevoetballende keeper essentieel is, maar belangrijker was vooral dat hij graag uit vissen ging, van moppentappen hield en een sigarenzaak runde. Jongbloed was een amicale vent, altijd in voor een moppie of een geintje, maar uiteindelijk ook iemand die zich de kachel niet liet aanmaken, want niet van DWS naar Ajax wilde, want dat zou ten koste gaan van de dag dat hij altijd uit vissen ging.
Ik ben nog eens met een kameraad in die sigarenzaak van hem geweest om deze cultheld te zien. Konden we mooi combineren met Madame Tussauds, Arti et Amicitia en Eik en Linde om John F. Kennedy, Boebie Brugsma en Roel van Duyn te zien. En naar de hippies te kijken op de Dam en op het Spui. En dus ook Jan Jongbloed.
Jongbloed heb ik geïnterviewd voor mijn eigen krant, het stencilblad waar een paar familieleden, buren en vrienden in de jaren zeventig van de vorige eeuw uit aandrift abonnee van waren. Het waren de jaren zeventig, ik was nog scholier op het Christelijk Lyceum. Het stencil met de neerslag van het gesprek met de keeper van het Nederlands moet ik nog hebben, maar ik weet niet waar. De kop boven het interview was dat je schijt moet hebben aan mensen met een bult kouwe drukte. Hij vroeg mij wie mijn Top Drie van keepers vormden. Ik noemde, weet ik nog, Lev Yashin, Dik Boswinkel, Henk Hammers – ik hoop in die volgorde.
Ik meen dat ik ook nog heb verteld dat ik net als twee ooms van mij zelf nog even keeper ben geweest, die ooms van mij verdedigden het doel bij DOS’37 in Vriezenveen. Zelf was ik de doelman bij de E-tjes van SVZW, waar ik bezig was carrière te maken, tot ik tegen de paal dook en voor onderzoek naar het ziekenhuis moest. Ik vervolgde mijn carrière als voorstopper, tot ik in de gaten kreeg dat ik nog liever dan aan voetballen mij overgaf aan de geneugten van het verslag doen van wat er in de wereld zoal gebeurt.
Han Pape