Na de laatste coronamaatregelen medio december zat ik zonder werk. Nee, niet de professie die mij in staat stelt de woning af te betalen en leeftocht te scoren, maar het werk dat leuk is, te weten als trainer. Sneu is wel dat ik hiervoor zodanig pover betaald wordt dat ik in onze kantine – stel dat deze geopend was – wekelijks een kop koffie en een stukje trekdrop kan bestellen, maar tot chagrijn van de kantinemevrouw onvoldoende pecunia heb om haar te kunnen tippen.
Afijn, er was even geen emplooi voor de atletiektrainer. Tenzij je bereid was om aan niet meer dan twee atleten instructies te geven. Dat was, ook is trouwens, het maximum. Terwijl het kleine grut onbekommerd over de baan mag rennen, zijn de oudjes aan zichzelf overgeleverd. Totdat er een nieuw oekaze kwam, gericht aan de sportbonden en inhoudende een nadere regeling van de regel max twee per trainer.
Thans is het namelijk zo, dat er op een atletiekbaan meerdere tweetallen aanwezig mogen zijn. Ja, met elk hun trainer zeker – hoor ik u zeggen. U bent dan kennelijk niet op de hoogte van de omstandigheid dat de atletiekbond zucht onder een akelig tekort aan trainers. Ik ben wel zo’n sukkel, aangezien ik op kantoor een inktkoelie ben en in huis iemand die onhandigheid paart aan de lamlendigheid van iemand die weet, dat zijn initiatieven steevast stranden. Training geven kan ik toevallig wel.
Goed, weer terug naar de atletiekbaan. Nee, de regel is dat er weliswaar één trainer mag zijn, maar die mag hoppen van tweetal naar tweetal. De eerste training onder dit nieuw regiem verliep daarom uiterst merkwaardig. De atleten, die zich keurig aan de anderhalve meter hielden, hadden zich per duo opgesteld. Overigens was dat niet zichtbaar, want ook de helft van een duo dient zich anderhalve meter van zijn of haar partner te bevinden, terwijl de duo’s onderling ook weer anderhalve meter uit elkaar stonden. Dit alles is voor de trainer uiterst verwarrend. Aldus riep ik als welkom: ‘Goedemorgen!’ (het betrof de ochtendtraining) tegen de eerste twee, deed een paar passen zijwaarts en heette het naar mag worden aangenomen tweede duo een goedemorgen enzovoorts. ‘Wij beginnen als altijd met inlopen’, riep ik blij, totdat mij te binnen schoot dat ik deze mededeling aan alle afzonderlijke duo’s moest doen.
Toen kreeg ik plotseling een helder moment – in strips aangeduid met een lampje – en veinsde een seniorenmoment. Ik begon namelijk hoegenaamd in mijzelf te praten, op luide stem en derhalve voor iedereen hoorbaar. “Zo!” schreeuwde ik, “Ik ga maar eens wat huppelen en met de armen zwaaien, daarna begin ik rustig in te lopen!!”
De groep, pardon de verzameling duo’s, keek aanvankelijk bevreemdend om zich heen – en begonnen mij na te doen. Het werkte.
Ik hoorde iemand fluisteren: “Zou hij dementerende zijn?”
Wellicht. Maar aan mijn oren mankeert niets.
Erik Endlich