De combinatie van sporter zijn en een partner hebben die werkt, is niet ideaal. Het betekent namelijk dat je als sporter moet gaan klussen. Het probleem zit ‘m in het lage energielevel. Ik bedoel: als ik flink gesport heb, wat vrijwel dagelijks het geval is, rest er weinig puf om nog energiek een karwei te klaren. Dat is zelfs het geval wanneer je training geeft, zoals ik dat doe. Het is namelijk steeds mijn bedoeling om de atleten een zo uitdagend mogelijke sportbeleving te bieden. Aldus sjouw ik reeds een half uur voor aanvang met allerlei soorten hindernissen, pilonnen, gewichten en medicijnballen, zodat ik reeds dan een deel van de knollen verteerd heb. Vanwege de complexiteit van de training vraag ik de lopers mij te volgen, opdat duidelijk wordt wat de bedoeling is. Aangezien mijn jaren tellen en de atleten dankzij mijn gevarieerde training steeds vlotter ter been zijn, moet ik alle zeilen bijzetten om het pak voor te blijven. Aldus keer ik amechtig hijgend huiswaarts waar ik futloos op de bank zijg.
Nu heb ik in mijn orderportefeuille onder meer de reiniging van wc en badkamer zitten, zodat ik op zaterdagen na de training poets dat het een aard is. Verder is er de tuin. Sedert ik wat ontluikend siergras en diverse exotische bodembedekkers voor onkruid aanzag en het bloeiend spul dat juist verwijderd diende te worden ongemoeid liet, mag ik niet meer wieden. Wel is het geoorloofd om de van onze tientallen meters lange beukhaag – of is het nu haagbeuk – gesnoeide takken in de hakselaar te smijten. Dat is een kolfje naar mijn hand, die ik overigens bijna kwijt was aangezien de te dikke takken in de haperende machine bleven stekken, waarna ik via mijn tengels poogde dat uit de machine te trekken. Nooit doen.
Taken die wat meer subtiliteit vragen worden vrijwel steeds door mij verknald. Vorige week heb ik geprobeerd op het platte dak boven onze slaapkamer een kleine lekkage te repareren. Ik klom met een speciaal, bij de doe-het-zelf-boer gescoord, dakdekkerssetje naar boven. Na het brandertje te hebben aangestoken teneinde een lapje dakdekspul te verwarmen, verscheen er een bij. Toen nog een en daarna een zwerm. Ik bevond mij kennelijk in de nabijheid van een bijennest. Vanzelfsprekend sloeg ik om mij heen, maar met de brander in de hand waardoor wenkbrauwen en een lok hoofdhaar in de fik vlogen. Al meppend verloor ik het evenwicht en stortte in de diepte, maar wist tijdens mijn val onze klimplant te grijpen. Deze rukte ik aldus van het speciale hekwerk, dat weer (deels) van de muur brak. Terwijl ik kreunend op de rug lag, zag ik hoe de boven achtergebleven brander een vuurtje op het dak veroorzaakte.
Er komt nu een vakman om een en ander te herstellen. Ik ga de atletiekvereniging vragen of ze mijn vergoeding willen verhogen.
Erik Endlich