Weer lekker getraind onlangs? Fiks van leer getrokken, het snot kwam voor de ogen, tot het gaatje en voorbij de verzuring gegaan? En: gaf het veel voldoening? Werd u er beter van?
Dat laatste is niet waarschijnlijk. Diep gaan doet u zinken naar een niveau, dat beneden uw mogelijkheden ligt. Overigens snijdt uw gedachte zo op het eerste gezicht hout. Het heeft ook iets calvinistisch. Train u het apenzuur en het betaalt zich uit. Loon naar werken zo gezegd. Jammer is, dat dit dus een idee-fixe is. Ik wijs in dit verband naar de souplessetraining van niemand minder dan Verheul. Dat zegt u hoogstwaarschijnlijk niets (=een zinsnede uit “Het dorp” van Wim Sonneveld) maar deze man trainde een reeks beroemde lange afstandslopers waarbij zijn beginsel luidde: niet langdurig lopen, maar relatief korte stukjes en op souplesse. Daar waar de vermoeidheid genadeloos toeslaat, ziet men de atleet harken in plaats van zich soepel te verplaatsen. Dat was volgens Verheul vloeken in de kerk.
Uit ervaring kan ik zeggen, dat deze trainingsleer vruchten afwerpt, op voorwaarde dat de atleet zich weet te beheersen. Dat laatste is zelden het geval. Daarom las ik telkens rustpauzes in. Maar helpen doet het niet: veruit de meeste atleten zetten daarop een spurt in, hijgen en zweten, zwaaien hevig met hun armen terwijl de krachteloos geworden benen de voeten plat op de bodem laten ploffen.
Eigenlijk komt dat door status. Het merkwaardige fenomeen doet zich namelijk voor, dat atleten tijdens de training om hun plekje strijden. Met andere woorden: loop je gedurende de training telkens op plek 5, dan wil je onder geen beding ergen in de middenmoot tussen pak ‘m beet positie 6 en 9 terechtkomen. Dat levert gezichtsverlies op, vergelijkbaar met een forse degradatie van een legerofficier ten overstaan van de troepen. Nu train ik mijn twee loopgroepen reeds decennia lang en trainen de meeste lopers vanaf het begin bij mij.
Vermoedelijk zal ik hen tot in het verzorgingstehuis blijven begeleiden. Maar als er eens een nieuweling komt met een tamelijk talent voor rennen, dan is het evenwicht uit de groep. De leden trachten wanhopig hun positie vast te houden, totdat zij ongeveer van vermoeidheid omvallen. Het kan niet anders dan deze types, eenmaal thuis, ongenietbaar zijn. De atleet heeft zijn of haar plek prijs moeten geven. Depressies liggen op de loer, relaties staan op het spel, oververmoeidheid leidt tot ziekteverzuim.
Ik kan mij voorstellen dat de recreatief ingestelde lezer zich hierbij niet of nauwelijks een gedachte kan vormen, maar toch is het zo dat de training soms een slagveld is. Lieden die van voren beginnen en door de jaren heen telkens een plaatsje naar achteren verhuizen, verdwijnen soms geruisloos van het toneel. Ze gaan zich toeleggen op denksporten of, indien denken op problemen stuit, op curling of jeu-de-boules.
Of men wordt, bij statusverlies, trainer.
Erik Endlich