Onlangs heb ik een deel van onze tuin gecultiveerd. Dat suggereert dat wij in de wildernis leven, wat overigens het geval is. Vanaf het moment dat wij hier kwamen wonen – inmiddels enkele decennia geleden – was het de bedoeling om van het nog kale en juist omgespitte perceel een vogelvriendelijke tuin te maken. Dat is het equivalent van de boel de boel laten. De enige concessie richting beschaving was, dat wij vanaf de buitendeur een terrasje hebben aangelegd. Met enig geschuif en gepuzzel kunnen er juist twee stoelen en een heel klein tafeltje staan.
Aan het getjilp, gefluit, de ondefinieerbare kreten, gekras en onduidelijke roepen blijkt, dat er inderdaad een enorme variëteit aan vogels zich in onze tuin ophoudt. Wellicht is er ook iemand van het kadaster bij die in ons groen de weg is kwijtgeraakt, ik sluit het niet uit. Vanwege het tierende struweel en de dichte bosschage is evenwel niet te zien, welke vogelsoorten zich in die habitat bevinden. Dat is een bezwaar als je bijvoorbeeld wenst mee te doen aan de jaarlijkse vogeltelling. Je ziet immers geen zier.
Om kort te gaan: wij besloten op enig moment een pad te banen, enkele zichtlijnen te creëren en zowaar enkele vierkante meters van het woud te cultiveren, opdat er een tweede terras tot stand zou komen. Het zal de lezer niet verbazen, dat het hier qua omvang van de werkzaamheden een soort klein deltaplan betrof.
Ik zal u niet al te zeer vermoeien met onze inspanningen, maar u kunt zich wellicht voorstellen dat wij enige zeecontainers vol houtafval hebben afgevoerd. Aanvankelijk ging ik in westelijke richting totdat ik op een omgevallen schutting waarachter een heus grasveldje stuitte: het bleek om de buurman te gaan. Opvallend genoeg zag hij mij niet, daar ik door het gewroet groen zag en volledig opging in mijn omgeving. Camouflage in optima forma.
Goed: nu de link met sport, aangezien u van mij gewend bent dat ik over met name atletiek verhaal. Nu: het werd mij duidelijk dat sport slechts mogelijk is, als de mens het werk gedaan heeft – en ruim in de vrije tijd zit. Aan beide voorwaarden kon ik de eerste tijd niet voldoen. Ik zwoegde en zweette, zag af en ging door. Ik baande mij een weg, egaliseerde de bosgrond, stortte grind, schroefde terrasstoelen in elkaar, hakte en zaagde zichtlijnen.
Ondanks dat ik de jaren daarvoor menig uur in de tot krachthonk getransformeerde mancave had doorgebracht, voelde ik al mijn spieren trillen van vermoeidheid, kreeg het fenomeen rugpijn een diepere betekenis en zagen mijn handen eruit alsof ik een in werking zijnde gehaktmolen had willen reinigen. Ik voelde oerkrachten opkomen, meende de wereld aan te kunnen, achtte mij in staat tegenstanders dubbel te vouwen.
Toen ik weer ging hardlopen voelde ik mij evenwel een oude sok. Tuinarbeid is meer werk voor kogelstoters.
Erik Endlich