De standaard is: we kijken naar topfitte sporters. Daarbij zijn hun prestaties de uitkomst van talent + het apenzuur trainen. De Olympische Spelen vormen het ultieme wereldtoneel voor deze atleten. Daarna komen de Paralympics. Dat is dan meteen een stuk minder, althans voor de meeste sportliefhebbers.
Tijdens die Paralympics was er na het journaal telkens een korte beschouwing over de verrichtingen van onze nationale equipe. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik af en toe wat gêne voelde. Er ontbraken de nodige ledematen, het was een waar rolstoelenfestijn, men spurtte op blades, menig zwemmer werd in het water geholpen, bij de teamsporten viel de een na de ander pardoes uit het hulpmiddel, atleten werden geïnterviewd met ogen die rolden en naar iets anders leken te kijken. Dat waren blinde sporters.
Na een aantal van die overzichten te hebben gekeken, kwam er een soort van gewenning. En bewondering. Vanzelf probeer je jezelf in die situatie te verplaatsen. Daar komt overigens niet heel veel fantasie bij, uh, kijken. Een hersenbloeding, een tumor hier of daar, verkeersongelukken, het slachtoffer zijn van kopschoppende hufters, een operatie die misloopt. Noodlot of domme pech, u zegt het maar. Maar je zit in een oogwenk met een beperking. Als het verouderingsproces al niet debet is aan een vlotte aftakeling.
Dan zit je mooi te kijken. In letterlijke zin dan. Of ben je incompleet. Hoe je dan de moed kunt opbrengen om vreselijk hard te gaan trainen en in iets uit te blinken – ik weet niet of mij dat zou lukken. Daarbij komt, dat ik het in de meeste gevallen afleg tegen die gehandicapte sporters. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het tennissen, dan is het tamelijk onwaarschijnlijk hoe beweeglijk die rolstoelers zijn en welke enorm harde klappen ze geven. De bal zeilt links en rechts over de baan, de tegenstander rolt met een hand niet te filmen zo snel naar de plek waar de bal kan worden geretourneerd. Ik kan redelijk een balletje slaan, maar tegenover deze klasbakken leg ik het af.
De bladebabes die actief zijn op mijn terrein – de baanatletiek – spurten als gekken en zijn zogezegd vlot ter been. Dat geldt ook voor de spring- en werpnummers. Tjeetje, wat een spierbundels. Ook hier laten zij mij de hielen zien en heb ik met betrekking tot het werpmateriaal het nakijken. De rolbasketballers passen zodanig snel en positioneren dermate goed, dat het razendsnel gaat en er vanaf grote afstand punten worden gescoord.
Het is niet dat ik, overmand door gevoelens van medelijden, een lans breek voor deze mentaal en fysiek berensterke sporters. Dat zou eerst het geval zijn, als er deerniswekkende prestaties werden genoteerd. Maar dit is geenszins het geval.
Gek dus dat er zo wordt neergekeken op sporten met een beperking. Wie dat doet, heeft pas een forse beperking. Maar daar zijn dan weer geen toernooien voor.
Erik Endlich