Afgelopen zondag liep ik mij het snot voor de ogen. Dat wist ik van tevoren, want als ik meedoe aan de Twentse Crosscompetitie, dan ga ik tot het gaatje. Overigens was dit slechts één onderdeel van die crosscompetitie, te weten de Nieuwjaarsloop die georganiseerd was door mijn atletiekvereniging Sisu. Mijn ervaring met deze cross is zodanig, dat ik alle verdere afleveringen van bedoelde competitie verstek laat gaan. Er zijn grenzen.
Het lag overigens niet aan het parcours dat volgens de flyer “uitdagend en onverhard” was. Nu, dat was zeker het geval. Het ging heuvel op en heuvel af, waarna je vervolgens een U-vormig parcours liep dat weliswaar vlak was, maar dat door een overvloed aan boomwortels – deels aan het zicht onttrokken door een dik bladerdek – een ieder noopte tot het overdreven heffen van de knieën, opdat je geen doodsmak maakte. Daarna kwamen die heuvels weer, gevolgd door modderige sloten die zogen aan je schoenen en je met kluiten prut aan je zolen verder deed ploeteren.
Er waren voor alle categorieën en leeftijdsgroepen prijzen te winnen. Nu ging ik voor een prima klassering bij de Mannen 60 op de 5 kilometer. Nu ken ik die gasten niet, dus ging ik tijdens de opstelling in het startvak af op oude koppen en stramme motoriek, teneinde de concurrentie te kunnen determineren. Dat is een heikele zaak, want er stonden lieden opgesteld die een doorleefd gezicht en enigszins rimpelige kuiten hadden, maar voor hetzelfde geld betroffen dit atleten die zodanig vaak trainden dat dit weer een aanslag op hun fysiek vormde. Andere kennelijk oude knarren oogden zodanig broos en krom, dat ik hier tamelijk veel vertrouwen uit putte.
Het startschot klonk. Eén van die soort-van-bejaarden stond juist voor mij opgesteld en had een opvallend rood shirtje aan, zodat ik monter in de achtervolging ging: deze gozer was mijn prooi. Hij ging er tamelijk vlot vandoor, wat doorgaans een beginnersfout is. Met mijn pas die anderen “buitengewoon soepel” noemen, zat ik in het spoor van roodjakje. Hij leek wat moeite te hebben met het klimwerk, dat ik evenwel dankzij mijn schonkige bouw vlot verrichte. In het vlakke gedeelte ging ik even voor hem lopen waarbij ik een nog wat langere pas nam, om de man te intimideren.
Dat kon hij maar lastig zetten. Snorremans – tijdens mijn inhaalmanoeuvre zag ik zijn parmantige snor – haalde mij weer in. Ronde 2 ging in. De rode shirtsnor met zijn wat roestige gang begon te versnellen. Juist op een moment dat ik mijn krachten voelde wegvloeien. Dat mijn gemakkelijk ogende pas transformeerde tot een harkerige oudemannentred maakte het er niet beter op. Ik zag af als een beer en dat loopt niet lekker kan ik u verzekeren. Het hele organisme protesteerde, de laatste maaltijd kwam boven: alles was weerzin.
De Snor heb ik niet teruggezien. Ik ga denk ik weer speerwerpen.
Erik Endlich