Een loper loopt: tot zover geen verrassing. Maar het is pas ernstig als de loper blijft lopen, sterker: slechts loopt. Dan loopt het verkeerd af. Overigens was dat in een niet zo ver verleden de mores: hoe meer je loopt, des te beter gaat het. Geen speld tussen te krijgen. Maar er zijn inmiddels nieuwe inzichten. Want ziet, hoe moeizaam de doorsnee atleet zich voortbeweegt. Gehinderd door een lichaam dat lubbert en slap is en de strijd met de zwaartekracht verliest. Toen kwam het besef, dat het roer om moest. Vervolgens zijn we het krachthonk ingetrokken. Althans: een enkeling doet dat.
Niettemin zijn er nog steeds de lopers, die het vertikken om aandacht te besteden aan alles wat zich boven het benenwerk bevindt. Een voorbeeld.
Afgelopen vrijdag trainden wij in een bos waar zich een trimparcours bevindt. Dit fenomeen, aanvankelijk populair in de beginjaren tachtig, is aan een revival begonnen. Je kan zelfs een QR-code scannen en zien wat de bedoeling is. Enfin, er bevinden zich voor de babyboomer ook nog een heuse plaatjes die evenmin niets aan de verbeelding overlaten. De oefeningen zijn van tamelijk toegankelijk tot redelijk inspannend, dus voor elk wat wils. Na de gebruikelijke intervaltraining besloot ik het tweede deel van mijn steeds bijzonder leuke instructies in te ruimen voor (natuurlijk) hollen, maar waarbij er onderweg hindernissen werden genomen, bestaande uit onderdelen van het trimparcours. Zo waren er stangen van verschillende hoogte die de lopers al slingerend diende te nemen, gevolgd door een twee hangende draaistangen, waaraan met zich óf kon optrekken dan wel van de één naar de andere stang kon slingeren. Vervolgens kwam men bij in de grond gestoken palen, die bij wijze van haasje-over konden worden genomen. Daarna springen naar een horizontaal gemonteerd klimrek. Deze moest al slingerend worden beslecht. Ten slotte een brug met gelijke leggers: vastpakken en dan met twee benen tegelijk omhoog zwaaien. Ik deed het nog even voor.
Nu: reeds het vastpakken van de metalen stangen bleek een brug te ver. Men verloor terstond grip waardoor mijn atleten met een gilletje als een zoutzak in het eronder gelegen zandbakzand vielen. Wellicht was er sprake van angstzweet in de handpalmen, maar aannemelijk was dat hun handjes de klemvastheid van kleuters hadden. Wat het haasje-over betreft leek hier sprake van een soort van voorbehoedmiddel, daar menig man het klokkenspel niet over maar tegen de paal kreeg. Daarna vervolgden veel atleten kromgebogen van de pijn de weg richting gelijke leggers. Het zwaaien van de benen betekende een te grote belasting voor de armen, zodat men wederom aan het zandhappen ging. Aan het einde van de twaalf minuten durende sessie bestond mijn loopgroepje uit een kreunende en van de achterkant van plakzand voorziene zielenpoten.
Vandaar, beste loper: zie dat u het nodige aan gewicht wint, althans in ijzeren vorm, en ga aan de slag!
Erik Endlich