Hemel, ik ga met rasse schreden richting pensioen. Dat is overigens verre van vervelend, want ik ben gehecht aan mijn vrijheid. Dat begon al op school, dat ik een vervelende onderbreking vond van het verblijf in een bos, dat zich op steenworp afstand van ons ouderlijk huis bevond. Met vriendjes maakten wij daar boomhutten, beslopen de manege die daar was en speelden indiaantje c.q. koiboi. Dit buitenleven maakte, dat ik weinig concentratie kon opbrengen om langdurig met de kop in de boeken te zitten. Vervolgens ging ik werken, maar afgezien van het loon ervaarde ik de dwangbuis van een kantoorbaan als een hindernis op weg naar de atletiekbaan. Enfin, nog even en ik mag tot mijn dood vakantie vieren.
Jammer is dan wel, dat het met mijn sportprestaties bergafwaarts zal gaan. Sterker: de aftakeling heeft zich nu reeds ingezet. Op de atletiekbaan zie ik soms hardlopers voor mij uitrennen, die ik tijdens mijn juniorjaren lachend voorbij ging. Alles is overigens relatief. Veel van de atleten die ik train ken ik al vanaf mijn vroegste beginjaren, zodat ook zij flink inboeten aan snelheid en souplesse.
Maar toch, het lichaam protesteert. Ik kan weliswaar nog steeds monter voorop rennen tijdens de training, maar ik moet alle zeilen bijzetten, na afloop loopt de rechterknie op en ook de voet aan die zijde is evident dikker en gevoeliger dan het andere deel van het onderstel. Verder hijg ik, eenmaal in huiselijke kring, nog na. De volgende ochtend gaat het opstaan niet zonder verontrustend gekraak van het benenwerk.
Het is weliswaar in zekere zin een geruststelling dat ook mijn veteranen bijkans uit hun voegen kraken, maar confronterend is het wel. Gelukkig kan ik nog veel gymnastische oefeningen doen in mijn mancave, waardoor generatiegenoten doorgaans minder mobiel en zeker aanmerkelijk minder soepel zijn dan deze ouwe knar.
Wat meer aanleiding tot verontrusting geeft, is mijn mentale situatie. Laatst was ik mijn fluit vergeten, wat een essentieel hulpmiddel is voor de moderne trainer. Toen moest ik direct aan mijn ouders denken: zij hadden beiden Alzheimer en waren op een zeker moment vreemden in hun kleiner wordende wereld. Nu zegt een vergeten fluit wellicht niet veel, maar in het licht van het voorgaande werkt dat bij mij wat anders. Mocht ik niettemin de eerste symptomen van dementie vertonen, dan is het niet waarschijnlijk dat mijn sporters het direct door hebben, aangezien zij toch consequent door mijn uitleg babbelen en vervolgens achter mij aan hollen om te zien wat nu eigenlijk de bedoeling is. Daarbij is denkbaar dat de achteruitgang van de verstandelijke vermogens van mijn loopgroep gelijke tred houdt met de door mij ingezette dementie. Dat ik dan wat onverstaanbaars brabbel, terwijl de stokoude atleten wat klanken uitstoten.
Ik ga overigens binnenkort met pensioen, wat geen straf is want mijn vrijheid is mij alles. Vroeger woonden wij bij een bos.
Erik Endlich