Weliswaar is een beetje looptrainer op de hoogte van het lactaatgehalte in het bloed, kent hij het principe van het opzwaaibeen en is hem of haar bekend hoe getemporiseerd moet worden, voor de gemiddelde amateur is dit alles even onduidelijk als een vers in het Sanskriet. Daarom neemt de betere trainer zijn toevlucht tot de metafoor, opdat het ook de simpelste pupil duidelijk wordt wat zijn coach bedoelt te zeggen. Wie krijgt te horen dat hij of zij beweegt als een aangeschoten zwijn, zal hieruit doorgaans geen motivatie putten, maar duidelijk is wel dat het beter moet. Hoewel er wel eens vergelijkingen worden gemaakt met beton, een vogelverschrikker, een hark of taart, ligt het meer voor de hand hiervoor het dierenrijk te gebruiken. Een waarschuwing is evenwel op z’n plaats: het noemen van bijvoorbeeld de capibara, de Snelliusparkiet of het rugstreeppadje zal bij de gemiddelde atleet niet tot de gewenste wijziging van diens looptechniek leiden aangezien het hier om tamelijk onbekende diersoorten gaat. Neen: wij trainers dienen het vooral herkenbaar en dus simpel te houden.
Maar ook hier ondervinden wij hindernissen en valkuilen. De slak is een tot de verbeelding sprekend creatuur, maar zegt slechts dat het te langzaam gaat. Hier is de frase “Het moet sneller!” beter van toepassing. Voorts moet men waakzaam zijn voor faunavergelijkingen die zien op iemands postuur. Noem dus nimmer de walvis of walrus terwijl ook de brontosaurus taboe is, zulks om voor de hand liggende redenen. Anderzijds moet ook de amoebe of hooiwagen gemeden worden, indien men zich richt tot respectievelijk een klein persoon en iemand met lange ledematen.
Goed: voorzichtigheid is dus geboden. Beter is om een dier te berde te brengen, dat leidt tot een positieve vibe. Niet zelden wijs ik op de voorbeeldige techniek van een antilope, die immers slechts kort de grond raakt, maar wel razendsnel is. Wel laat men hier de minder snel van begrip zijnde lopers in de steek, die uit bedoelde evenhoevige slechts het woord “anti” destilleren, waarop zij pardoes stilstaan. Sla dus voor de zekerheid de Afrikaanse tak over en noem de Europese evenknie, zijnde “het ree”. Een damhert leidt weer tot verwarring en een eland is een dier dat zich afschuwelijk sloom voortbeweegt: neen, het is allesbehalve gemakkelijk.
Aan de kangoeroe kan u zich weer geen buil vallen. Vooral de twee poten spreken tot de verbeelding, al bestaat het niet te verwaarlozen gevaar dat men de armen vervolgens omhoog doet en laat hangen. Zucht – inderdaad!
Het ree kan dus, de kangoeroe een beetje. Natuurlijk: bijna ga ik voorbij aan een belangrijk dier, met name in deze periode, te weten: de verzopen kat. Maar dat slaat dan weer op het weer.
Erik Endlich