Af en toe komt er in mijn mailbox een filmpje langs van een waanzinnige rally tussen twee tafeltennissers die elkaar minutenlang met de meest onmogelijke returns en listige dropshotjes bezighouden. Ik kan daar weliswaar gefascineerd naar kijken, maar vraag me tegelijkertijd ook af wat dit nog met sport te maken heeft. Daarbij wil ik niet zo ver gaan als Johan Derksen die vindt dat dergelijke acts, in zijn geval met name het turnen van Epke Zonderland, in een circus thuis horen, daarvoor is mijn respect voor de sporter en de inspanningen om zover te komen toch net iets te groot. Anderzijds is het natuurlijk ook weer zo dat we open moeten staan voor alle mogelijkheden sinds we zelfs met ‘ons’ korfbal niet meer zeker kunnen zijn van een finale om de wereldcup tussen Nederland en België. Ik bedoel maar: wie had ooit durven vermoeden dat Taiwan, hoewel spelend voor het enthousiaste thuispubliek, zich met een brutaliteit die in schril contrast staat met de zo geprezen oriëntaalse bescheidenheid tussen de twee mondiale grootheden zou wurmen? De uitslag was gelukkig dermate ondubbelzinnig (een kansloze 27-9 in het nadeel van het thuisland) dat ze zich dat voorlopig waarschijnlijk niet wéér in hun hoofd zullen halen, maar de waarschuwing moge ondanks de winst van Oranje duidelijk zijn: korfbal zal nooit meer hetzelfde zijn.
Tafeltennis valt eigenlijk een beetje in hetzelfde putje, wat bijvoorbeeld duidelijk wordt als u het beeld herkent van een zootje lamlendige pubers die op een troosteloze camping landerig meanderen rondom een fantasieloze grijze bak beton waarop ze beurtelings een tafeltennisballetje met een batje boven een dwarsgespannen netje proberen over en weer te slaan. Daarbij valt het moeilijk voor te stellen dat deze sport al sinds 1977 erkend is door het Internationaal Olympisch Comité en in 1988 voor het eerst een officiële discipline was. Hoewel het spel gedomineerd wordt door Chineze kampioenen, moet het als een misverstand worden aangemerkt dat de benaming ‘pingpong’ in dat land zijn oorsprong kent. Dit is namelijk een uit het Engels overgenomen klanknabootsing van het geluid als het balletje en batje elkaar raken, met varianten als flimflam, pimpam en whiffwhaff. En toch zijn die termen nooit gebruikt voor het woord dat de Chinezen zelf hanteerden voor hun toenadering tot Amerika: de pingpongdiplomatie. Beide landen waren door de Vietnam-oorlog in een ideologisch conflict geraakt, en een tafeltenniswedstrijd tussen hun kampioenen betekende een diplomatieke doorbraak, waarna de Amerikaanse president Richard Nixon in 1972 een bezoek bracht aan zijn Chinese collega Mao Zedong. De rest is geschiedenis, maar de vraag dringt zich op welke sport zich eventueel zou lenen voor een een-tweetje tussen Hamas en Israël. Worstelen, misschien?
Peter Bonder