Aangezien de jongste thans een viertal maanden zwanger is, is er gerede kans dat ik opa wordt. Dat is een bijzonder wenselijke status die ik handenwrijvend afwacht – maar voor mijn atletische toekomst is het killing.
Dat heeft deels met beeldvorming te maken. Binnen de atletiek bestaat er een smalle bandbreedte waarin men serieus genomen wordt. Deze beslaat de tijdspanne van jongvolwassene tot een jaar of dertig. Daarvoor kan men weliswaar veelbelovend junior zijn, maar de buitenwacht weet: de meesten haken af. De leeftijdsopbouw binnen de atletiek heeft de vorm van een zandloper: we hebben een leger aan klein grut dat zich pupilletjes noemen, het neemt wat af bij de junioren C en D maar bij de A- junioren krijgt men het beeld van lemmingen, die zich massaal in een afgrond hebben gestort. Dat komt, omdat deze categorie gaat studeren, experimenteert met partners en vakken vult in supermarkten. De enkelingen die blijven hangen op de atletiekbaan hebben doorgaans geen belangstelling voor genoemde fenomenen en zullen blijven hangen aan de onderkant van de samenleving dan wel worden enorm goed in baanatletiek. Dat laatste is recentelijk niet meer voorgevallen.
Vervolgens neemt het ledental toe waar het gaat om wat voorheen de veteranen werden genoemd maar sinds een jaar of tien “masters” heet. Het betreffen types die gesetteld zijn, min of meer uitgekeken zijn op de liefde uit hun leven en een baan hebben die weinig veeleisend is. Aldus hebben deze enigermate buikige individuen de energie om zich buiten werktijd het snot voor de ogen te rennen.
Dat gaat nog een decennium of twee door, totdat men grootouder wordt. Om te beginnen leidt het zijn van opa of oma tot statusverlies binnen de lopersgroep. Deze ontwikkeling gaat zeer geleidelijk, ja bijna onmerkbaar, totdat betrokkenen zich realiseren: ik lig eruit. Men richt minder het woord tot de bezitter van een kleinkind, kennelijk omdat de gedachte postvat dat wie omie of grootpapa of een dergelijke titel heeft, bijna seniel is, geen idee heeft van wat er leeft in de wereld en in de wachtkamer zit van Vadertje Alzheimer.
Dit nu staat mij te wachten. Er bestaat niettemin een vluchtroute uit deze teloorgang, bestaande uit een zodanige Ausdauer en snelheid, dat opa dan wel oma de jongere opponenten lachend voorbij steekt. Maar waarschijnlijk is dat niet. Het babysitten van een door zoon of dochter achter de deur geplaatste zuigeling vreet als bekend tijd en energie, met name omdat de letterlijk wakkere boreling krijsend de nachtrust aan flarden scheurt. Dit alles gaat vanzelfsprekend ten koste van de trainingsarbeid, zodat het beeld van een uitgewrongen bejaarde die sloffend de atletiekbaan rond, niet bezijden de waarheid is.
Jazeker, ik verheug mij opa te zijn. Maar ijlen over het tartan zit er denkelijk niet meer in.
Erik Endlich