Ik heb al eens eerder gezegd dat ik Nico Dijkshoorn geniaal vind. Nu weer. De VI lees ik zelden of nooit en dat komt omdat ik geen cijfer meer krijg voor mijn prestatie. Vroeger, toen ik nog speelde, kocht ik de VI voor de cijfers, tenminste, als ik dacht dat ik een voldoende had… Nu koop ik hem nooit meer en lees ik hem af en toe in de supermarkt of in de bus naar een uitwedstrijd, waar teammanager Adrie Steenbergen altijd voor lectuur zorgt. Maar dan vooral om de column van Nico Dijkshoorn te lezen.
Van de week was ik in de boekhandel op zoek naar eigenlijk niks, struinend naar niks, en toch vond ik iets, mooi. KORT EROP zag ik plotseling liggen, de opvolger van Appelleren, auteur Nico Dijkshoorn. Slechts 14,95 euro, inpakken, wegwezen en snel beginnen met lezen. De meeste boeken van Nico Dijkshoorn lees ik niet met een glimlach, maar met een schaterlach. Zo ook deze. Winterstopfoto’s heet de column op bladzijde 23, wederom een heerlijke stukje proza. Het gaat over Ronald Koeman die op een foto staat in de cockpit van een vliegtuig. Dijkshoorn beschrijft prachtig hoe Koeman zich als een klein jongetje laat fotograferen achter de stuurknuppel van een Boeing. Dat doe je niet als grote trainer, je laten fotograferen met rode wangetjes in een vlieg-vlieg-vroem-vroemmachine, aldus de schrijver.
Later komt ook keeper Piet Velthuizen aan de beurt. Piet heeft zich liggend op de bank laten fotograferen als een Wehkampmodel met zijn handen heel mooi voor zijn borst, schrijft Dijkshoorn. Hij heeft als beginnend prof ja gezegd tegen een geinig ideetje van de VI-fotograaf, met eeuwige spijt als resultaat, zegt Dijkshoorn, haha en zo is het ook. Ik kan het weten, want ooit heb ik mij laten fotograferen door sportfotograaf Hans Heus. Heus stond bekend om zijn unieke foto’s, uit verschillende rare invalshoeken, maar daar kwam ik na de foto pas achter. Hij fotografeert niet voor je, maar achter, naast onder of boven je. Vreemd, maar ik liet hem rustig zijn gang gaan, hij was tenslotte de plaatjesmaker. Toen ik een paar dagen later de VI opensloeg op zoek naar mijn interview en foto, schrok ik me wezenloos. Kijk… één ding waar zeker niet trots op ben is mijn grote neus. Kan er niks aan doen, een erfstuk van mijn vader. Maar oké, ik heb er mee leren leven. Foto’s van mijzelf vind ik sowieso helemaal niks, maar de foto die er toen in de VI stond was werkelijk onthutsend. Hans Heus had het voor elkaar gekregen om mijn gok er lekker te laten uitspringen op zijn kiekje. Mijn reukorgaan was echt angstaanjagend groot. Pinokkio was er niks bij, echt waar. Zo geconfronteerd worden met de harde werkelijkheid dankzij Hans Heus, ik heb er nachten van wakker gelegen. Vanaf dit traumamoment vraag ik bij een interview niet meer of ik het eerst mag lezen voor publicatie, maar of ik eerst de foto mag zien die er ze er bij gaan plaatsen…