Sportjournalistiek is een apart vak. In dat vak was Martinus Jan (de Mart) Smeets ruim veertig jaar letterlijk en figuurlijk een grote meneer. Twee affaires kleven hem aan: Ria en Lance, maar ja, dat is liefde, en die verblindt, en daar doe je niks aan, dat overkomt je. Hij was met al zijn overdrevenheid, maniertjes en effectbejag in zijn vak één van de besten.
Een menigvuldig multitalent, want hij keek verder dan alleen de goal en de trui, hij deed ook meer dan sport, een voorwaarde voor de goede verslaggever, tot en met het presenteren van een bluesmuziekprogramma in de nacht en het schrijven van columns voor kranten, naast de sportuitzendingen op radio en televisie.
Ik ken maar twee mensen die qua kennis en présence in zijn buurt komen: druktemaker Henk Terlingen en rustveroorzaker Theo Reitsma.
Voorts is sportjournalistiek hoofdzakelijk naadjepet. Veel hedendaagse sportverslaggevers manoeuvreren tussen het (meestal fout-op-fout) voorspellen en het (meestal onterecht) jubelen. Kijk nu naar FC Twente. Sportjournalistiek is vooral elkaar napraten – mokerslagenjournaille. Gelukkig is er nu een Europees kampioenschap voetbal in alle kleuren zonder Oranje.
Ook zijn we, al weet je het met onkruid nooit, verlost van Jack van Gelder, die van elk toernooi, ook van de slapste piemelwedstrijd, een wereldkampioenschap klaarkomen meende te moeten maken: ‘Jajajaja, hij doet het, jaah, God, oh wat is dit, jajajaja, jeminee, oh, oh, ooh, dit is.. hij, komt, hij zit, hij doet’t, o man, hij is, jaaah! – , klaar.’
Han Pape