Jaarlijks houdt onze atletiekverenging een zogenaamde Onderlinge Wedstrijd, wat de argeloze buitenstaander al snel houdt voor een gezellig onderonsje, met geen ander doel dan zo snel mogelijk aan de zuip te gaan.
Akkoord: zo gaat dat bij de meeste verenigingen. Maar als ik u zeg dat wij weliswaar niet van de Blauwe Knoop zijn maar niettemin de enige alcoholvrije kantine in heel Twente hebben, dan begrijpt u reeds dat de drang om spoorslags de kantine te bestormen eenvoudig te beteugelen valt. Weliswaar is het lurken aan een bak koffie uiterst genoeglijk, als dat stimulerende vocht in een plastic bekertje wordt geschonken, is de magie van een in trainingspak genuttigde cafeïneshot er wel af. Maar ja: het scheelt zó veel afwasmoeite.
OK: de wedstrijd. Mijn botten – en alles wat er aanhangt – zijn respectievelijk is oud. Dat is nergens zo pregnant merkbaar als in de atletiek. Dat is namelijk een sport van kille cijfers: seconden en delen daarvan; centimeters. Waar in sommige andere sporten gebrek aan conditie, lenigheid en snelheid wordt gecompenseerd door slimme balletjes, uitgekookte passes en het leunen op fittere teamgenoten, is het in de Moeder aller Sporten direct tobben geblazen wanneer het lichaam faalt.
Ik heb nooit reden gehad tot klagen: springen, werpen of sprinten, de fysiek wist van geen ophouden, mentaal was ik sterk zolang het méézat – en dat deed het.
De deelname aan die Onderlinge Wedstrijden bestond kwantitatief uit ruim honderd deelnemers, wat hun vermogen betreft viel er en statistiek te maken als een vrouwenborst. Ik leg uit: er waren heel veel deelnemers uit de pupillenklasse, dus tussen de zeven en twaalf jaar. Deze categorie huppelt wat blij over het veld, springt, rent en werpt: geringe prestaties derhalve. Dan klimt de statistische lijn van atletisch vermogen, want met de junioren gaan de prestaties omhoog en krijgt nog deze nog een boost bij de senioren: de tepel van de statistiek als het ware. Dan daalt de lijn. Ik, als veteraan, zit daar ergens verderop.
Thans spring ik met moeite over een hoogte, die ik voorheen nog niet eens als aanvangshoogte ernstig nam. Met stijve pootjes sprint ik richting finish: bij het starten vanuit de blokken, die ik stram en met zij het tijdelijke maar wel ernstige rugklachten verlaat, had ik vroeger al het finishdraad gebroken. Nu verlang ik halverwege naar een verversingspost. De kogel, zo zwaar als een historische kanonskogel, weet ik met een uiterste inspanning net niet op mijn tenen te laten vallen. De discus vliegt als een boemerang bijna terug maar nog juist binnen de sector. Veteranenleed.
Maar alles is een kwestie van redelijke vergelijking. Ik werd eerste. En dus kampioen. Die andere gast, tweede dus, had een blessure. Meer waren er niet in mijn klasse. De rest is al lang afgehaakt. Zoals ik mij nu voel: verstandige mensen.
Erik Endlich