Wie sport, moet rusten. Het grappige is dat een niksende sporter toch ernstig bezig is met zijn discipline. Dat heet namelijk supercompensatie. Een niet-sporter is dan gewoon lui of zwaar inactief en holt conditioneel gezien achteruit. Bij ons atleten wordt het tegenovergestelde effect bereikt. Goed, even het principe van de supercompensatie uitleggen voor de niet-serieuze sportmens. Je traint een slag in de rondte om beter te worden. Eén dag in de week doe je vervolgens niks. Schijnbaar, want ondertussen is je lichaam bezig de trainingsprikkels te verwerken en zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Kortom, je wordt beter. Na die dag rust gaat het weer van dik hout, vervolgens de rust – enzovoorts. Heerlijk ding die supercompensatie.
Bij dat fenomeen hoort natuurlijk de nodige ontspanning. Muziek bijvoorbeeld heeft een ontspannend effect en vormt heling voor de ziel. Bij mij werkt jazz goed. Op voorwaarde dat de eega ergens anders is. Overigens heb ik haar graag in mijn nabijheid, maar jazz in combinatie met de wederhelft betekent oorlog. Zij wordt hypernerveus van geïmproviseerde muziek.
Dat word ik dan weer van muziek tijdens het sporten. Ik sta daar tamelijk alleen in. Hoeveel hardlopers, sportschooltypes en fietsers hebben geen doppen met draadjes in hun oren. Afleiding. Ik meen dat zulks ten koste gaat van de conditie. Misschien ouderwets gedacht, maar bij sport hoort concentratie. Pompen met zware halters mag dan niet zeer inspirerend zijn, wie dan een hoempapa-deuntje in zijn oren heeft, zal er niet veel beter van worden. Ik werk ook met halters, maar ik ga er dan helemaal in op. Enfin, ik ben nog steeds graatmager, maar het had wellicht nog erger kunnen zijn als ik mij tijdens het stoeien met ijzer aan de muzak gelaafd had. Er was niets meer van mij overgebleven.
Gaan muziek en sporten dan nooit samen? Ik twijfel. Begin jaren negentig: de FBK-games in Hengelo. Ene Haile Gebreselassi is bezig met, naar later blijkt, het wereldrecord op de 3.000 meter te verbeteren. Over de luidspeakers schalt “The Scatman”. Een uptempo-song die een opzwepend effect heeft op de man die kort daarna Mister Hengelo werd genoemd. Het werd nota bene op zijn verzoek gedraaid. Maar ook het publiek, waaronder deze jongen met zijn dochter, klapten op het ritme van die Scatman. Waarachtig, de snelle benen van Gebreselassi gingen exact op dat ritme. Aldus verbeterde hij dat wereldrecord. Sensationeel was het en het publiek ging helemaal uit z’n dak met die Scatman. Ik ben, qua beenritme, meer iemand voor de dodenmars: flegmatiek zeg maar. Niet iets voor een meejoelend publiek. Dat er overigens nooit is. Maar goed ook. Klappen om de vijf seconden, daar krijg je geen lieden voor op de banken.
Erik Endlich
Helemaal eens! Ik fiets ook nooit met muziek. Fietsen is voelen, ruiken, zien, horen en beleven! Een worden met je omgeving en je fiets, muziek leidt alleen maar af.