De gevaarlijkste tegenstander van de sporter is de ouderdom. Hoewel er hier en daar een bejaarde keeper de ballen uit z’n hok houdt of een grijze kogelstoter nog aardig door de ring schuifelt, is het doorgaans gedaan met het excelleren op een bevredigend niveau als de grens van de dertig jaren is gepasseerd. Wie de duursporten beoefend kan nog effe door, want de curve die enerzijds de leeftijden aangeeft en op de andere as het prestatievermogen, gaat slechts met een flauwe bocht neerwaarts. Hoe anders is het met de explosieve atleet, die de elasticiteit van zijn spieren als fijn zand tussen de vingers ziet wegvloeien. Ik behoor in beginsel tot de laatste categorie. Springen en sprinten zeg maar. Die statistiek gaat als een afdaling van een berg van de buitencategorie zéér stijl omlaag. Je stort jezelf als bijvoorbeeld hoogspringer bij het verliezen van je hoofdhaar in een afgrond.
Daarom zijn masterkampioenschappen een uitkomst. Maar, om eerlijk te zijn: de meeste atleten bereiken dat stadium niet. Want moe van het trainen of angstig geworden van het blessurespook, stoppen ze bij het stram worden van de ledematen subiet met de wedstrijdsport. Daar heb ik overigens weinig last van gehad. Kwestie van regelmatig en zéér verantwoord trainen. En zelden wedstrijden doen.
Deze hoogmoed kwam dus voor de val. U moet weten: op de woensdagavond geef ik aan een kleine selectie (lees: een aantal zonderlingen) training in de baannummers van de atletiek. Deze verre van homogene groep –lieden tussen de 15 tot 63 jaar – doen er járen over voordat ze met enigszins soepele en efficiënte bewegingen een werptuig van zich afsmijten of een lat passeren. Vorige week woensdag had ik weer een handjevol enthousiastelingen, die je slechts gedurende een korte tijdspanne instructies kunt geven: overigens willen ze graag een stukje sprinten. Enfin, ik had tevoren bedacht de lui een estafette te laten doen. Om het belang van een vlotte wissel duidelijk te maken. Ons joch van 15, die werkelijk onaards snel kan spurten, had al een paar keer moeizaam gewisseld met zijn telkens aanzienlijk tragere partner, waaronder deze jongen. Ik móest wel meedoen, want ik had een oneven aantal atleetjes. We wisselden van samenstelling en de jonge schicht was de startloper van de ene combinatie – ik was de startloper van de concurrentie. Het fluitje klonk en de jongeman spoot weg. Ik wilde de achterstand zo klein mogelijk houden en hoopte stilletjes dat mijn tegenstrever zou gaan knoeien bij het overbrengen van het estafettestokje. Met een fanatiek mombakkes zette ik de achtervolging in en… knap! Strompelend beëindigde ik mijn eerste meters. Hamstringruptuur.
Thans schuifel ik door het huis en brengt de wederhelft mij naar het werk, waar ik als een hoogbejaarde door de gangen vibreer. Wie sport, wordt oud. Snel oud.
Erik Endlich