Sinds ik vermoedelijk zoiets heb als neuralgische amiotrofie, wat mij verhindert een speer een redelijk eindje verderop in het gras te planten, ben ik de mallemolen van het ziekenhuis terechtgekomen. Een mevrouw die aardig en neuroloog is, probeerde mij in de behandelkamer in beginsel tegen te houden, ondertussen roepend dat ik haar weg moest duwen. Hoewel deze beschrijving doet vermoeden dat zij hevig gecharmeerd van mij was, probeerde zij slechts mijn spierzwakte te ontdekken. Die was er, want soms was links sterker. Vreemd.
Goed, daarbij hadden we het kunnen laten. De pijn is er nauwelijks nog, over een jaartje of zo kan het voorbij zijn en kan ik weer werptuig van mij afsmijten. Hoop ik. Maar de mevrouw wilde meer. Onderzoek dan. Een week later kreeg ik een EMG. Het ziekenhuis is vol afkortingen. De folder die ik meekreeg had het over elektrische impulsen en dat ik geen koude handen of bodylotion mocht hebben cq gebruiken voor het onderzoek. Dat laatste zou wel lukken. Zou aftershave wel mogen?
De wederhelft ging mee. Dat is een vrolijk mens dat met name in een omgeving vol terneergeslagen types op haar best is. Denk aan tandartspraktijken, condoleancebezoeken en: ziekenhuizen. Dat laatste zit vol mensen met aandoeningen die kijken of zij hun laatste oortje hebben versnoept, wat mogelijk- in overdrachtelijke zin – het geval was. Of, in het geval van de neuroloog, met zenuwlijers. Dat ik een milde vorm van elektrocutie zou meemaken, vond ze enorm interessant. Ik zat met mijn rug naar een apparaat en de neurologe stak, thans aanmerkelijk minder charmant, een naald in achtereenvolgens mijn onder- en bovenarm en schouder. Vervolgens begon een apparaat als een buitenaards wezen te bliepen, rochelen en kreunen, terwijl de eega levendig verslag deed van de veelkleurige parabolen die het scherm van dit schokgevend onding toonde.
Nog was neurovrouw niet tevreden: ik moest even langs bij de bloedpost om mij te laten prikken, want wieweet had ik de ziekte van Lyme. Die enge aandoening kan zich op vreemde plekken openbaren – zoals in mijn rechterschouder.
Hoewel mijn zus vroeger bij de biologieles, wanneer de bloedsomloop ter sprake kwam, serieus waar flauwviel en naast haar stoel lag, heb ik minder moeite met bloed, tenzij in grote hoeveelheden. OK, nadat ik een nummer uit een kolom had gekregen, als bij een loterij, zag ik op een scherm dat ik in hok nummer 7 moest zijn. Daarin zat een jonge vrouw die mij aankeek alsof ze inschatte of ik een scene zou maken. Ze bond werktuigelijk een blauw bandje om mijn arm dat zij stevig aantrok, aders zwollen entoen stak zij – alwéér – een naald in mijn arm. Ik bekeek het steriele interieur en zag met een half oog dat het buisje: droog bleef. Dus begon ze wat met die naald te wiebelen.
Ga alleen naar een ziekenhuis als het echt niet anders kan.
Erik Endlich