Wielrenners worden ook wel de ‘dwangarbeiders van de weg’ genoemd. Deze geuzennaam hebben ze te danken aan de Franse schrijver Albert Londres, die in 1924 voor het dagblad Le Petit Parisien de Ronde van Frankrijk volgde. Hij schreef er een boek over, dat in 2006 onder de gelijknamige titel bij De Arbeiderspers verscheen, met een voorwoord van Jeroen Wielaert. Een prachtig werk dat ik iedere liefhebber kan aanbevelen, en toch ben ik zo vrij om er een vraagteken bij te zetten
Wielrenners werken hard, dat is waar, maar ze zijn uit vrije wil op die fiets gaan zitten om hun jongensdromen na te jagen. Bovendien worden ze er vorstelijk voor betaald, waarmee ik overigens geen enkel probleem heb, integendeel. (Even terzijde: dat heb ik wel met de ongetwijfeld dik gehonoreerde aanwezigheid van Michael Boogerd, beroepsbedrieger uit de buitencategorie, bij Tour du Jour.)
Nee, de ware slavernij konden we de afgelopen weken bij het tennis zien. Ik heb elke keer weer medelijden met de ballenjongens en ballenmeisjes die als opgevoerde duracellzombies over de baan vliegen om het de dames en heren naar de zin te maken. Na elke rally moet er een handdoek aangereikt worden, tijdens de pauzes houden ze een parasol hoog en o wee als de ballen niet met mathematische precisie op de juiste plek belanden. Het is razende waanzin die geen enkel doel dient en van een koloniale mentaliteit getuigt. Of, om in de termen van het tennis te blijven: het is een misplaatste vorm van service.
Peter Bonder