In beginsel is een wegwedstrijd bedoeld voor stijve atleten die eindeloos achtereen kunnen rennen. Voor de gemiddelde baanatleet is dat een gruwel: op het tartan wint de souplesse en explosieve kracht het van de steeds malende benen. Goed: de marathon, de halve en de tien kilometer zijn populair, hele volksstammen lopen het chagrijn uit hun lijf en hebben daar baat bij. Maar hoe zelden is dat een verheffend gezicht, doorgaans doen de stijve passen en kromme houding pijn aan de ogen. Laat mij maar een speer werpen, een hoogte overwinnen, een eindje van de balk in het zand terechtkomen. Alleen de behoefte aan een langdurige blootstelling aan de buitenlucht drijft mij soms naar de weg. En, om eerlijk te zijn: de gezelligheid.
Want de baanatletiek is, hoe aantrekkelijk ook, door de bank genomen een sport voor een handjevol liefhebbers. Ga naar een wegwedstrijd en je loopt tussen honderden anderen. Wie benauwd raakt van een massa gelijkgestemden heeft daar niets te zoeken.
Tussen het beoefenen van het werpen en springen door loop ik de Almelo Allee-loop. Ongeveer iedereen die ik aardig vind, doet mee, dus is het een feest van herkenning. Verder voert de route steeds door de fraaie delen van Almelo: de Gravenallee en, in de editie van dit jaar, de Doelenstraat en de Grotestraat: de eerste is een fraai historisch straatje en bij de Grotestraat is, door het veelkoppige publiek, nauwelijks te zien dat er sprake is van enorme leegstaand.
Verder had ik nog een rekening te vereffenen. Een jongere vrouw – tegen de 40 – en lid van mijn zaterdagse loopgroepje, loopt tijdens mijn training wat achterin met iedereen te kletsen die traag is en niet kan ontkomen aan haar monologen. Maar tijdens de Almelo Allee-editie van 2016 bleek zij over onvermoede reserves te beschikken en finishte zij juist voor mij. Ik onthoud zoiets. Zielig, maar ik had toen al iets van: dat overkomt mij in 2017 niet opnieuw.
Afgelopen zondag liep ik opnieuw de vijf kilometer en zag ik al snel de Jongere Vrouw naast mij opdoemen. Ze liep een straf tempo en ik dacht nog: dat houd ik nooit vol. Maar dat deed ik wel. Toen passeerden wij vier kilometerpunt. Ik ben van origine een baanatleet en dat betekent: de laatste meters voor de finish nog even aanzetten, hoezeer je ook afziet. Niet omkijken, dat drukt het tempo. Zo geschiedde: juist na de Doelenstraat zette ik aan. Aan het einde van de Grotestraat tóch nog even omkijken: geen Jongere Vrouw.
Ik bleef haar dus voor. Iemand heeft een foto gemaakt van mijn laatste meters. Je ziet de door mij zo verafschuwde kromme atleet met de stramme benen, de mond vertrokken als de grimas van een doodshoofd. Kwijl loopt kennelijk over mijn kin. Iemand plaatste deze antireclame voor de wegatletiek op FB.
Op de baan kun je tenminste nog blij lachen.
Erik Endlich