Laatst, toen ik hardlopend een kruising overstak, waarbij ik voorrang had, werd ik bijna van de sokken gereden door een lid van de petje-achterste-vorenclub. Deze bozo bestuurde een ernstig van het oorspronkelijk ontwerp afwijkende Golf, aangezien deze verlaagd was, op smakeloos gouden en brede velgen reed en een zogenaamde bruluitlaat had, terwijl het interieur voor een belangrijk deel werd ingenomen door een geluidsinstallatie met megaboxen. Hieruit klonk up-tempo een doordringende bastoon, alsof twee enorme Duracelkonijnen manisch op grote trommels sloegen.
Ik heb zelf ook een tijdje aan autosport gedaan. Niet van het soort zoals hiervoor omschreven, maar als sportief lidmaat van de Alfa Romeo-club, zijnde de grootste autoclub van ons nederige landje. Nu is de toevoeging “sportief” eigenlijk overbodig, want wie een Alfa heeft is sowieso van het snelle rijden. Maar dan wel in stijl. Een belangrijk deel van de clubgenoten bezat een klassieke Alfa Romeo – oude Guilia’s, Bertones, Spiders, GTV’s – en deze hoogtoerige klasbakken reden ongeveer plankgas door haakse bochten. Italianen hebben als het ware de wegligging uitgevonden.
Enfin, vanwege twee linkerhanden en een ambtenarenbudget waren de eega en ik aangewezen op het aanzienlijk minder kostbare, nieuwerwetse spul. Wij hadden op een zeker moment een moderne, donkergrijze Spider – en daarmee reden wij op de circuits van Zandvoort en Assen. Ja heus. Wel lekker overigens, wanneer je zonder achtervolgende politieauto’s schandalig hard mag gaan. Dat racen is overigens geen sinecure. Daarom ging er de eerste rondjes een jongeman met race-ervaring mee, in ons geval een kampioen in de Renault Clio-klasse. Deze vent nam plaats achter het stuur, en scheurde vervolgens angstig snel over het circuit, terwijl hij stuurde op de relaxte wijze waarop u en ik op de bank peinzend een Soduku-puzzel proberen op te lossen.
Enfin: toen was het mijn beurt. Ik ging enorm hard. Ik sneed op het zogeheten “clipping point” – het midden van de bocht, zo had de Renaultjongen gezegd – de bochten, ik ging conform de heersende techniek even snel de bocht in als uit en ik probeerde de rest in te halen. Na vijf rondje was het gedaan en zat ik penen zwetend en amechtig hijgend te plakken op het Italiaanse leer van onze Spider. Holy smoke, wat een emotionele achtbaan was dat.
Helaas, moet ik achteraf zeggen, is er door een lid van de activiteitencommissie van de Alfaclub een film gemaakt van deze heroïsche race. Men ziet hoe diverse Alfa’s moeizaam een donkergrijze Spider proberen in te halen. Deze auto slingert van links naar rechts over de baan, raakt hooibalen en ragt over curbstones, tuft zo langzaam als een amechtige Eend en van de chauffeur is niet meer te zien dan dat hij vanwege zijn lengte over de voorruit kijkt, een rood hoofd en een psychopathische grijns heeft en aan het stuur rukt alsof het lós moet.
Wij zijn inmiddels geen lid meer.
Erik Endlich