Afgelopen zaterdag was ik plotseling blind. Althans: ik zag de wereld als een impressionistisch schilderij, met vage kleuren en zonder details. Daarna ging ik hardlopen. Met een buddy die het geluk had wèl goed te kunnen zien. Het is geen sinecure. Je legt immers je ziel en zaligheid in handen van iemand die je volkomen moet vertrouwen. Dat gaat mij zonder visuele handicap in het normale maatschappelijk verkeer al moeizaam af.
Goed: als eerst atletiekvereniging in Oost-Nederland participeerden onze club in het bijzonder nuttige en tot voldoening strekkende project Running Blind. Dat is bedoeld voor trainers en gewone hardlopers om als buddy een blinde of slechtziende atleet te begeleiden tijdens een wedstrijd en/of training. Het is op zichzelf dunkt mij dapper om blind dan wel nauwelijks ziende te gaan rennen. Ik bedoel: doe uw ogen dicht en ga monter door uw huis wandelen. Nota bene een habitat die u als geen ander kent. Een broekzak heeft denkelijk meer geheimen. Maar wat doet u: u verkrampt. Bijgevolg dondert u tegen een eetkamerstoel aan, schaart een kat tussen uw benen, stapt op de tenen van uw partner, butst uw hoofd tegen een opengeklapt deurtje van de boekenkast.
Afgelopen zaterdag kwam een mevrouw ons uitleggen wat je kunt beteken voor de visueel beperkte atleet. Ze had als oefenmateriaal een viertal lieden meegebracht, qua handicap variërend van stekeblind tot in staat vage contouren waar te nemen. Je mocht dan één van deze sympathieke atleten letterlijk op sleeptouw nemen met behulp van een lint. Het alternatief was, dat van de ziende duo-atleten één een soort skibril opdeed, waarmee je hoogstens een moeizaam verschil kon zien tussen lichte en donkere vlakken. Ik liet mij aldus vrijwillig goeddeels het zicht ontnemen. De atlete die met mij over de baan laveerde was een gezellige tante, die de opdracht om zoveel mogelijk informatie over de te volgen route te verstrekken zodanig ferm interpreteerde, dat zij mij verslag deed van het weer en dat wij over 100 meter een bocht inliepen, maar ook dat haar schoonfamilie geschift was en hoe vervelend aambeien zijn. Ik buitelde vervolgens over de rand van de baan, waarbij ik na een koprol tot stilstand kwam.
Veel tijd om te herstellen was er niet, want we gingen een parcours afleggen met hordes, een smal pad tussen pionnen door, geïmproviseerde putdeksels en een slalom. Mijn montere buddy begon licht hysterisch te krijsen, alsof ik niet blind maar stokdoof was. Aangezien zij incidenteel links en rechts door elkaar haalde, commando’s telkens een paar tellen te laat gaf en mij steeds aldus instrueerde : ‘Ho, nee, kijk uit, ik bedoel: er komt wat!’, waarna ik geacht werd te springen, nam ik al struikelend en zwalkend alle materiaal mee, als een uit het abattoir ontsnapte koe die in een peuterzaal verzeild raakt.
Het is een geweldig project. Vooral voor de buddy.
Erik Endlich
FOTO: Hans van Cronenberg