Alle weer is loopweer. Zo luidt het adagium. De praktijk is anders. Althans: bij anderen. Terwijl ik tijdens buien, bij jachtsneeuw, ijzel en geselende hagel geduldig op de atleten wacht, verschijnt er uitsluitend iemand die het vanwege de moeizame thuissituatie het huis heeft ontvlucht.
Jammer, want moderne stoffen waarmee de hardloopkleding, pardon: runninggear is gemaakt, sluit zowel hevige koude als het resultaat van openende hemelsluizen uit. Je gezondheid te gronde richten als gevolg van wat laagjes katoen is als een levensgrote spons aantrekken tijdens een wolkbreuk.
Een andere oorzaak van lopers die het laten afweten, is de afwezigheid van wat, als in het wielrenen, “de moraal” wordt genoemd. Strikt genomen is het de mentaliteit, maar omdat sportverslaggevers het consequent over “de moraal” hebben, noemen wij het maar zo. Afijn, die moraal is ver te zoeken bij de moderne loper. Men bikkelt niet meer, afzien is vies, grijs zien onbekend en de grenzen opzoeken is zinloos, nu men reeds na een enkel rondje rennen meent de grens gepasseerd te hebben.
Neem afgelopen zondag. Watjes van de KNMI noemden het “code rood”, alsof er niets opzat dan in een kelder te schuilen, omgeven door stapels voedsel en dranken en steeds wachtend op instructies via een verborgen radio. Nu, ik ben gewoon gaan rennen. De enkele hondenbezitter die, ingepakt alsof de Nieuwe IJstijd was aangebroken, mij gewaar werd, keek flabbergasted, alsof hij zojuist een rolschaatsende ijsbeer, fluitend en de poten op de rug gevouwen, zag passeren. De sneeuwlaag was weliswaar on-Hollands dik, de oostenwind sneed het vlees van de konen en enkel dankzij mijn hoogprofiel trailrunschoenen kon ik overeind blijven, maar ik kwam redelijk kwiek vooruit. Het was zogezegd een verfrissende ervaring.
Hoewel het op zondagen doorgaans teringdruk is met lieden die zich hardloper wanen en op een stevig wandeltempo voorbij komen vibreren, was er nu geen levende sportieve ziel te bekennen. Men zat blijkbaar met de rug tegen de cv.
Hoe teleurstellend is dit. Maar het zal wel met een laffe opvoeding te maken hebben. Labbekakkende ouders, verwennerij, pappen en nathouden. Neen, ik werd als kleuter met doorlopers, zomersokken en blote klauwen het ijs opgestuurd. Voor zessen in de ochtend 17 keer opdrukken: ik weet het als gisteren. Op een bruine boterham met een mespuntje boter het bos in en houtjes snijden. In slechts een hemdje en onderbroek sneeuw ruimen. Dat kweekt kerels. Daarom lach ik om afzien. Doen extreme weersomstandigheden mij niets.
Goed: enigszins overdreven is het voorgaande misschien wel. Ik was de jongste thuis en enigermate verwent. We leefden thuis tamelijk comfortabel, met werkster en tuinman. Maar daar gaat het niet om. Wel hoe je met luxe en een soort van hofhouding omgaat.
Overigens was ik na dat rennen in de kou zodanig moe en afgekoeld, dat de eega de oprit sneeuwvrij heeft gemaakt.
Ook een bikkel kent zijn grenzen.
Erik Endlich