Wie topsporter is, moet hard trainen: meer obligaat kan ik dit stukje niet beginnen. Interessanter is, dat die trainingsarbeid juist nèt niet zodanig zwaar is, dat het ontaardt in een blessure. Maar je zit er wel dicht tegenaan. Het is als auto- of motorraces: pushen tot de limiet, maar wel zo dat je niet onderuit gaat. Grote prestaties, kleine marges. Het gaat vaak mis, zie ook Michel Butter: loopt de sterren van de hemel, wint alles van baannummers tot wintercrosses en halve marathons. Op de hele gaat het mis en krijgt de onfortuinlijke loper, die zijn trainer vaker ziet dan zijn vriendin, een blessure. Teveel getraind denk je dan. Weg Olympische droom en terug naar de vergetelheid.
Zo is het mij ook min of meer gegaan, al heb ik nimmer uit de schaduw van de anonimiteit kunnen treden. Maar als trainer kon ik altijd prima de meest lastige loopcoördinatie-oefeningen doen, en desgewenst mijn soepele lichaam zodanig in een knoop leggen dat dit voeding gaf aan de frustratie van de beginnende trimmers. Die tijd is geweest.
Het komt door onwillige knieën. Het complexe gewricht dat knie heeft bestaat uit een angstwekkende hoeveelheid banden, botten, menisci, kraakbeen en een soort minerale olie die met elkaar een fijn afgestemde bewegend deel tussen twee botten vormt. Het is een wonder dat alles zo flexibel en zonder haperen functioneert. Dat het niet vanzelfsprekend is, werd mij snel duidelijk.
Plotseling opstekende kniepijn maakte verder lopen onmogelijk. Ik strompelde over de baan als een aangeschoten eend: een voor mij onbekend fenomeen. Het voelt alsof ik een sprong van twee decennia in de tijd maak. Als ik al kon springen.
Ik ben niet zo van de doktoren en knedende fysio’s. Dat heeft te maken met mijn enigszins autistische aard. Rusten werkt het beste, zij het dat ik niet wegzak in de bank en lethargisch mijn dagen slijt. Nee, dan sport ik verder, terwijl ik op één been sta: het goede been welteverstaan. Hardlopen wil dan niet, maar losmaak- en versterkende oefeningen wel.
Ondertussen vlooi ik hele medische encyclopedieën na. Het aantal aandoeningen van de knie is echter verontrustend groot, zodat ik op zoek ga aar de locatie waar de pijn vandaar komt, wat al een hele toer is. Wanneer ik uiteindelijk op een uiterst kleine anti-G-plek stuit die bij aanraking als vanzelf tot een ijselijke pijngil leidt, beperk ik het aantal mogelijkheden tot zeven, waaronder artrose en botkanker. Om mijn nachtrust te waarborgen schrap ik deze van de lijst en uiteindelijk kom ik op de Latijnse naam Patellefemoraal pijnsyndroom, ook wel bekend als PFPS. Het bekt lekker en andere atleten, die er nimmer van gehoord hebben, reageren op PFPS geïmponeerd met gefronste wenkbrauwen en een meelevend knikken. Sommigen slaan mij troostend op de rug. Dan ga ik onmiddellijk door de knieën.
Erik Endlich