Ergens in een uithoek van een min of meer obscure site vonden we een vakantiewoning in de Bourgogne. Het betrof een oude watermolen die geschikt was gemaakt voor bewoning. Volgens de info was er veel ruimte die je niet met anderen hoeft te delen, er bevond zich een visvijver op het terrein en binnen een enorm omheind perceel mochten honden ravotten.
Het leek te mooi om waar te zijn, waardoor vanzelf het calvinistische adagium zich opdringt: als het te mooi is om waar te zijn, is het ook niet waar. Daarom aarzelden wij toen het op reserveren aankwam. Want het kan maar zo zijn dat je blij honderden kilometers richting die accommodatie jakkert, om bij aankomst te constateren dat het om een bouwval gaat, dat de visvijver een borrelend moeras is, de bedden niet meer zijn dan zakken met stro terwijl de verhuurder een chagrijnig sinjeur is die tweemaal daags het bestek komt tellen en kijkt of er soms vlekken in de vloerbedekking zijn ontstaan.
Wij reden daarom met een duo tamelijk luidruchtige honden en een grote doses Hollandse argwaan richting de watermolenaccommodatie. Toch maar het sportvisgerei ingepakt, maar ook de hardloopschoenen om de conditie op peil te houden en eventueel de aangetroffen ellende die vakantiewoning heet te zijn, te kunnen ontvluchten.
Na bijna 900 kilometer karren reden wij een landgoed op waar de tijd twee eeuwen had stilgestaan. Volgens TomTom was dit onze bestemming. We werden verwelkomt door Gerard, de bejaarde en uiterst vriendelijke eigenaar van dit werkelijk bijzonder riante vakantiedomein. Behalve de grote woonkamer en dito slaapkamers, bleek het uitsluitend voor ons bedoelde hectaren grote watermolengebeuren te bestaan uit een enorme visvijver met bootje, grensde de grote tuin aan een waterval met snelstromende rivier (waar het idyllisch ontbijten was) en konden de honden en half uur rondrennen zonder van het terrein af te komen.
Van sporten kwam niets. Ik verkeerde kort na aankomst in de Huckleberry Finn-mode: in korte slobberbroek en een makkelijk hemdje schuifelde ik blootsvoets over het terrein, slenterde met hengel naar de visvijver en bleef daar daags rondhangen en knappe vis vangen. De honden lieten zich zelf uit en kregen dezelfde lome uitdrukking in hun ogen als hun beider bazen. Het slaperige gehucht dat grensde aan onze watermolen en ommelanden, kon bieden wat een eenvoudig mens nodig heeft: brood, jam, melk, visvoer.
De etmalen verliepen eender en afgezien van de grootte van de gevangen vis was er niets wat aan een verandering deed denken. Wel kwam zoonlief met zijn hond langs. Hoewel hyperactieve van aard paste hij reeds na een dag in de landerige en boerse sfeer waarin wij onze dagen sleten. De Franse slag is een vlot overdraagbare en bovenal aangename gedragsstoornis.
Het heeft mij vijf dagen gekost om dit stukje te schrijven. Hopelijk heb ik het tijdig op de post gedaan.
Erik Endlich