De ene individuele sport is individueler dan de andere individuele sport. Dat schreeuwt om uitleg. Nu: een wielrenner is geen teamspeler, hij of zij zit niet op een reservebank, balgevoel speelt alleen als het pijnlijk wordt en van een één-tweetje is nimmer sprake. Toch weet zelfs een onnozel type dat er zoiets als combines en waaiers zijn, knechten en kopmannen, men ontsnapt en het spel is dikwijls op de wagen.
Bij atletiek is dat beduidend anders. Goed: we kennen de estafette, maar op een kort moment van contact waar een stok tussen zit na – hoe coronaproof kun je sporten – neemt een lid van het kwartet reeds de benen zodra de ander nadert. Verder is het een kwestie van jezelf bewijzen. Als actief beoefenaar en trainer durf ik de bewering aan, dat er geen tak van sport is die zo oververtegenwoordigd is als het om autisten gaat.
Ook zij, die voor gym zwaar onvoldoende stonden, kunnen vaak wonderbaarlijk goed het ene stijve been voor het andere zetten, eindeloos lang als het moet.
Mijn vader heeft geroeid tijdens zijn studententijd, naar ik later begreep als stuurman omdat hij zo uitzonderlijk mager was. Hij werd dus op grond van zijn schonkige gestalte in de boot genomen. Ik ben meen ik wat vlotter ter been, maar ik lijk op hem. Want vader was een zeer onderhoudend man in gezelschap, maar als zijn bezoek schaterlachend ons huis verliet, was pa evident opgelucht. Eindelijk alleen met doorloperpuzzels en kranten. Daar achter verschool hij zich. Kinderen waren voor moeder-de-vrouw: basta.
De man was dus een eenling. Mijn moeder heeft op topniveau aan atletiek gedaan. Ze had een enigszins sociale inborst, maar ook zij zag niet op tegen eenzame avonden. De kwestie is, dat deze genenmix min of meer zonderlinge kinderen oplevert. Zo een als ik dus.
Het bewijs wordt met name geleverd door het feit, dat ik op zondagmorgen de gehele atletiekbaan tot mijn beschikking heb. Als trainer heb ik de sleutel en op een tamelijk vroeg uur, als de verkeerslichten nog oranje knipperen, rijd ik over een lege straat naar die baan. Dan pak ik een speer, rol de hoogspringmat uit de bekisting en werp en spring wat. Ik zie wel eens een passant buiten het hek een verwonderde blik op mij werpen, maar doorgaans merk ik dat niet. Ik ben immers zozeer met mijzelf bezig, dat slechts rondhuppelende konijnen, voorbij schietende roofvogels en een lachende specht mijn aandacht voor even trekken.
Verder ben ik gelukkig – in mijn uppie.
De wederhelft, die ook maatschappelijk werker had kunnen zijn, gunt mij dit wereldvreemde vermaak. Zij vraagt telkens hoe het ging, of ik verder wierp of hoger sprong dan eerder.
Dat moet blijken over een maand, tijdens de NK Masters.
Allemaal deelnemers die in hun eigen bubbel zitten. Hoe heerlijk kan sporten zijn.
Erik Endlich