Wat is dat toch een vreemd fenomeen. Mannen – het zijn altijd mennen – die zo hard en vals mogelijk mee schreeuwen met het volkslied als zo ongeveer het mooiste op aard beschouwen. De finale van de Confederations Cup was nog niet begonnen, of mijn tijdlijntje op Twitter ontplofte al van ontroerde heerschappen, die met weke knieën het meeslepende meebrullen van de Braziliaanse spelers aanhoorden.
Misschien ben ik wel gewoon jaloers. Dat ik de schoonheid van de volksliederen niet op waarde weet te schatten. Ik blijf het flauwekul vinden, circusgedoe. Goddank blijft ons in het voetbal die rare paringsdansjes van die lijpe Nieuw Zeelandse rugbyers in ieder geval bespaard. Maar toch, ga nou maar gewoon lekker voetballen. Bovendien, als dezelfde spelers die nu zoveel hartstocht wordt toebedeeld bij hun club het embleem op hun shirt kussen, is het plotseling effectbejag en vals sentiment. Alsof de heertjes niet weten dat er bij de volksliederen ook een camera draait. En een microfoon openstaat, dat ook vooral.
Het is allemaal best overkomelijk, want ik zorg er gewoon voor dat ik vlak voor de aftrap pas inschakel. Maar wat wel vervelend is, is dat het volksliedgedrag door sommigen wordt aangedragen als een graadmeter voor winst en verlies. Als Nederland weer eens sneuvelt op een toernooi, is het een kwestie van tijd voordat de eerste persoon verwijst naar het zwijgend ondergaan van het Wilhelmus (sowieso een onmogelijk volkslied natuurlijk). Het wordt hoog tijd voor een serieus onderbouwd onderzoek en je zult zien dat we deze redenering voor eens en altijd als lachwekkende prietpraat terzijde kunnen schuiven. Welke wetenschapper biedt zich aan?