Jaarlijks overkomt mij het: plotseling besef ik dat het over is. Ze zijn uitgewerkt en ze schreeuwen om vervanging. Ik heb het overigens over hardloopschoenen. Wie regelmatig rent zoals deze jongen, weet dat het na ongeveer een jaar gedaan is met die stappers. De demping is niet meer je dat, waardoor de oude botten die ik meezeul in de verdrukking raken. In plaats van de stijl van een antilope – what’s in a name – bestaande uit een lichtvoetige techniek waarbij je nauwelijks de grond lijkt te raken, sjok ik rond gelijk een nijlpaard met artrose. Tijd voor nieuwe sloffen derhalve.
Opnieuw werd ik bevangen door een sensatie, bestaande uit het inzicht dat ik een enorm rund ben. Dat heeft dan niet zozeer met looptechniek, als wel met een gebrekkig verstand te maken. Want de sportschoenenwinkel is natuurlijk dicht. Stom zeg. Wat nu? Ik wanhoopte.
Maar gelukkig heeft de buurman een nicht die een relatie had met iemand wiens broer wel eens sprak met een loodgieter die mijn neef weer kent. Afijn, mijn neef vertelde mij dat hij een middenstander wist die, nou, uh: ergens op een obscure plek loopschoenen verkocht. Vanzelfsprekend buiten de waarneming van alerte boa’s en van wouten die ook niet voor de poes zijn. Waar en wanneer kreeg ik eerst te horen als ik om zes uur in de ochtend bij mijn neef langs kwam – uiteraard via het poortje en dus achterom. Ik moest mij ervan vergewissen dat ik niet achtervolgd werd.
Het had iets weg van een spionageroman van John le Carré. Die ochtend vertrok ik per fiets via Borne, teneinde eventuele achtervolgende opsporingsambtenaren op een dwaalspoor te brengen. Toen ik mij tegen zessen bij de neef meldde, drukte hij een wijsvinger tegen zijn lippen en schoof hij de gordijnen dicht. Vervolgens liet hij mij een plattegrond zien, die ik goed in mij op diende te nemen. Daarna kauwde neefje de kaart op en slikte deze resoluut naar binnen. Ik wilde net vragen of het smaakte, toen hij mij al hoestend toesiste dat ik snel op weg moest gaan: betreffende middenstander wist van mijn komst.
Ik spoedde mij naar de plek waar, in mijn gebrekkige herinnering, de illegale overdracht van de coronaschoentjes zou plaatsvinden. Ik diende mij eerst over een schutting te hijsen, wat ik met moeite deed en waarbij ik aan de andere kant op een stapel dozen viel, waaruit een kat mauwend en blazend tevoorschijn schoot. Ik verwachte een peloton dienders die mij met getrokken pistool op de knieën dwong, maar het bleef doodstil.
Onder een luifel drukte ik, terwijl het angstzweet over mijn hele lichaam gutste, op een belletje. In het maanlicht ontwaarde ik een bleke man, die met een dunne stem vroeg of ik voor de leesbril kwam.
Morgen maar weer naar mijn neef. Hopelijk weet hij nog waar ik moet zijn.
Erik Endlich