Naar het schijnt is menig landgenoot gestrest vanwege het isolement. Men wil elkaar aanraken en zelfs knuffelen, er bestaat een enorme behoefte aan kroegbezoek en er is een zucht naar vakantie in verre en warme landen. Het gemis van deze zegeningen maakt lieden depressief. Zoals vaker vergeet men gemakshalve de vele zegeningen van de crisis. Thuiswerken bijvoorbeeld. De kantoortuin is immers geen omgeving waar men zich wentelt in warme collegialiteit en inspirerende werkzaamheden. Nee, het is een slangenkuil waarin ambitieuze collega’s grimlachen om uw grappen, maar ondertussen een coupe plannen om u via slinkse wegen te passeren en hogerop te komen. De zogenaamde werkkamer thuis, die bestaat uit allerlei onbenulligheden die het leven veraangenamen, zoals stripboeken, een boksbal en een paar goede flessen wijn, wint het van het bureau op het werk, met dat enorme beeldscherm en grijze ordners vol procesbeschrijvingen en oekazes. Bovendien wip je met de laptop zo even de zonnige tuin in, wissel je het schrijven van Word bestanden af met een rondje hardlopen of ouwehoeren met de wederhelft. De koffie thuis is beter en de anderhalve meter tussenruimte met buurtgenoten is, op de keper beschouwt, eigenlijk nog véél te dichtbij. Maar alles beter dan het consumptievocht van een passant die zo nodig zijn punt wil maken en telkens zijn hand op je schouder legt. Ik vind deze tijd nog zo slecht niet.
Nu is het wel zo dat de eega en ik levende ouders noch kleinkinderen hebben die veiligheidshalve gemeden moeten worden, dus in die zin hebben wij gemakkelijk praten. De paar vrienden en het enkele familielid kunnen dankzij onze ruime living gerust op bezoek komen, zij het in klein comité. Verre reizen: ach, sneu natuurlijk dat ons gereserveerde huisje in de Bourgogne een jaar doorgeschoven wordt, maar Nederland is fraai en tegenwoordig voor een groot deel van het jaar zonovergoten.
Vergeet ook de sterk verminderde hoeveelheid fijnstof. Afgezien van wat zwendelaars in niet bestaande mondkapjes en hufters die aanwijzingen van de politie in de wind slaan, valt er weinig te halen voor criminelen. Ook hoort men geen straalvliegtuig de stilte verstoren.
Inmiddels geef ik weer training. Ik moet hard schreeuwen om mij voor de ver uit elkaar lopende atleten verstaanbaar te maken, maar dat gillen deed ik eerder ook al. Vooral omdat zij vroeger met elkaar kletsten en mijn aanwijzingen niet meekregen. Een kroegtijger was ik nimmer, alles verder dan een dag autorijden is mij te ver: vliegen deed ik uitsluitend zweef, boot en bus kunnen mij gestolen worden, de trein een noodgreep.
Noem mij gerust een provinciaal, een autist en schreeuwlelijk. Dat klopt namelijk allemaal. Zodat ik straks, na de crisis, meer moeite heb om mee te komen. Maar voor nu zit ik geweldig in mij vel. Daarbij ben ik ambtenaar en verzekerd van mijn baan. Saai zijn heeft voordelen in deze tijdspanne.
Erik Endlich