Het stond al een tijdje in de agenda. Zaterdag 8 februari muren sausen. Het zijn van die klussen die ik wel in móét plannen, want anders blijft het eeuwig bij uitstellen en nog eens uitstellen. Een beetje agendadruk is nodig. En dus ging ik zaterdag met frisse tegenzin aan de slag, klussen in huis is namelijk niet bepaald mijn hobby.
Het achtergrondgeluid werd verzorgd door Nederland 1, waar de Olympische vijf kilometer schaatsen op het punt van beginnen stond. De kalmpjes becommentarieerde rondetijden en wetenswaardigheden van het peloton der kanslozen was een heerlijk ontspannend achtergrondgeluid, daar kan geen arbeidsvitaminen tegenop. Dat wordt straks wel anders, dacht ik toen nog.
Na het intermezzo met Dione, Erben en Rintje, die zonder met de ogen te knipperen babbelden over tussen de rondetijden door schaatsen, vlak knallen en meer onnavolgbaar schaatsjargon kwamen de favorieten en de Nederlanders . En terwijl ik verder ging met meters maken, bleef het commentaar bestaan uit kalmpjes becommentarieerde rondetijden en wetenswaardigheden van de kanshebbers. Terwijl ik bij mezelf de virtuele bel hoorde voor de laatste muur, bleek dat Sven Kramer iedereen weer eens aan gort had gereden en de rest van het podium ook Nederlands was. Ik had het amper meegekregen.
De wedstrijd werd bijna klinisch na beschouwd. Zelfs Erben Wennemars, die normaal al onhoudbaar is bij het zien van een ijsblokje in zijn cola, bleef kalm. Net als de hoofdrolspeler zelf. Als een wasmachinereparateur die uitlegde hoe hij de trommel weer aan het draaien had gekregen legde hij uit hoe hij dat nou had gedaan, ruim twaalf rondjes schaatsen met een mathematische precisie. Het was voor Kramer gewoon een werkdag als zovelen, zo leek het.
Hoe anders was dat bij mijzelf. Toen ik achterom keek en zag dat de muren onder een mooi laagje verf waren verdwenen barstte de euforie los bij ons in de huiskamer. Daarbij vergeleken was het hupje en het vuistje van Kramer op het erepodium niet meer dan een slap momentje van vreugde.