Het is een wonder dat er olympische sportprestaties zijn te zien op de Nederlandse televisie, want allemachtig, wat heeft het knorrende en kirrende praatvolk van de mediabunkers te Hilversum het druk met het aanduiden, voorduiden, doorduiden en naduiden van wat er allemaal in beeld werd gebracht en nog moet worden gebracht. Alles is belangrijk, tenminste voor zolang het duurt, want na een portie roeiboei meteen een dosis stickstok.
Nee wacht, nog een paar woorden kolhalzen, enkele tongvolle zinnen in beroerd Nederlands en hup Holland hup naar het volgende onderdeel, aha, de reclame, en dan een paar rake grappen en grollen, aha, weer reclame. Ja, dames en heren, jongens en meisjes, het mag wat kosten.
Dat het allemaal wordt uitgezonden, begrijp ik, maar waarom dat ervoor en erna allemaal wezenloos dient te worden herhaald en zowel voor als na het lopen of trekken van een baantje moet worden geduid, voorgeluld en nagekauwd is een raadsel. En het zijn me de typetjes wel, want heremijntijd wat zijn die duiders belangrijk. Zó belangrijk dat je gaat vermoeden dat die sportwedstrijden om hen heen zijn georganiseerd, met topsporters als decor.
Ik kan dat moeilijk aanzien, al dat opgelegde kijk-mijn-keutel-eens-glimmen-vertoon, kijk mij eens leuk uit deze of gene hoek komen, kijk-mij- nu-toch… en zo voort en zo verder. Ingestudeerde grapjes, kapot vergaderde tafelsetting, een decor zó lelijk dat het pijn doet, niet alleen aan de ogen, ook aan de verstandelijke vermogens. En dan heb ik het nog niet over de taaldoodsteken en andere beroerde krompraat gehad.
Voor mij gaat er niets boven de radio, ik ben een kind van de radio, ik hoef al dat zweet en al dat springen, zwemmen, rennen, werpen en roeien – noch al die andere tamelijk zinloze handelingen voor een tel op de finish – niet te zien. Het is zoals hoofdredacteur Martin van Amerongen van de Groene Amsterdammer het ooit formuleerde vreemd je lichaam elke dag te pijnigen om ooit een honderdste van een seconde sneller te zijn.
Overigens gaat het met de radio-uitzendingen over en van sportevenementen dezelfde kant op, omdat in de sportjournalistiekcultuur álles mag. Je hoeft er niks voor te kunnen. Als je maar voldoende hapjes van jezelf lekker vindt. Het ging ontzettend mis toen modeprins Jack van Gelder de ruimte kreeg zichzelf in al zijn majesteitelijkheid bij elke wedstrijd naar een orgasme te schreeuwen.
Natuurlijk, ik ben niet meer de jongste, laat staan bij de tijd, godlof. Ik ben nog van de lichting die bij sportwedstrijden commentaar hoorde van Koen Verhoef, Herman Kuiphof, Evert ten Napel en Eddy Poelman, Ook van die sportverslaggevers kon je veel zeggen, maar niet dat het in hun wedstrijdcommentaar om hén ging. Mijn favorieten zijn – voor wat het waard is – Henk Terlingen en Theo Reitsma. En tegenwoordig Jeroen Elshof, Maarten Tip en vast nog wel een paar.
Han Pape
En (van heel vroeger) Dick van Rijn, vooral niet te vergeten!