Maurits Hendriks was in zijn jonge jaren hockeykeeper bij MHC Almelo en DKS in Enschede. Omdat hij zeven jaar jonger is dan ik, is de kans klein dat we elkaar ooit op het hockeyveld ontmoet hebben. Niettemin kan ik, als ervaringsdeskundige op dit terrein, wel enigszins inschatten wat voor figuur hij in die tijd geweest moet zijn: waarschijnlijk zo’n bijdehante wijsneus die het altijd beter wist dan iedereen, nooit de schuld op zich nam als hij weer eens een bal door de benen had laten lopen en ook na de wedstrijd in de vierde helft niet echt lekker in de groep lag. Het zat er al vroeg bij hem in dat hij weinig vrienden maakte en nergens echt populair was. Toch kon hij wel wat en hij schopte het zelfs tot bondscoach van de Nederlandse heren, met wie hij in 2000 op de Olympische Spelen van Sydney goud won, maar dat was meteen ook zijn laatste kunstje. Bij de spelers was hij allerminst populair en onder leiding van Jacques Brinkman, behalve (nog steeds) recordinternational overigens ook (nog steeds) de grootste etterbak van allemaal, werd hij bij de enkels afgebroken vanwege zijn veel te perfectionistische aanpak en dan zijn er zelfs bij de oerconservatieve hockeybond toch nog bestuurders die naar de sporters luisteren.
Daarna werd hij Chef de Mission van het Nederlands Olympisch Comité en het kan niet ontkend worden dat hij er in die functie aan heeft bijgedragen dat Nederland mondiaal weer meetelt als het om de medailles gaat. Voor zo’n klein land zijn het enorme prestaties die geleverd worden. Maar als het om de sfeer, de teamgeest en het plezier gaat is hij een vervelende spelbreker. Zo stuurt hij turnkoning Youri van Gelder (‘The Lord Of The Rings’) in Rio de Janeiro als een klein kind naar huis als die na een avondje stappen te laat thuiskomt en ook is hij de uitvinder van de zogenaamde ‘losersvlucht’ waarmee atleten die niet gepresteerd hebben eerder terug naar Nederland moeten vliegen omdat ze ‘sporters die nog in actie moeten komen in de weg zouden kunnen lopen’. Hij maakt zich, kortom, buitengewoon ongeliefd bij de mensen om wie het gaat en wordt het spreekwoordelijke voorbeeld van de botte bobo die zichzelf belangrijker vindt. En nu zit hij bij Ajax op een positie waarvan eigenlijk niemand snapt wat die inhoudt en – vooral – hoe ze daarvoor bij ‘die hockeyer’ terecht gekomen zijn. Het past perfect in de identiteitscrisis waarin de club zich terugvindt, en de volgers mee heeft geïnfecteerd. Zo slaagde zelfs de door mij zeer gewaardeerde Willem Vissers van De Volkskrant erin om in zijn verslag van de veegpartij op 28 mei in de Beugel Bunker het woord ‘Twente’ één keer te noemen, de rest was een lange litanie van Ajax-chagrijn.
Veel meer aantoonbare affiniteit met voetbal heeft Maurits Hendriks niet dan dat je als hockeykeeper de bal met de voet mag schoppen – uitsluitend binnen de cirkel, voeg ik er volledigheidshalve voor de ongetwijfeld vele niet-hockeyers onder u aan toe. Officieel heet hij Chief Sports Officer en zijn portefeuille omvat nogal een takenpakket: Sportpark de Toekomst, project De Nieuwe Toekomst, de jeugdopleiding, ‘de aan alle voetbalselecties ondersteunende specialistische afdelingen’ en – jawel – het vrouwenvoetbal. Bij de Ajax-vrouwen hoeft hij zich voorlopig niet meer te vertonen na dat hilarische fiasco van de huldiging die geen huldiging mocht zijn, maar toch een huldiging werd. Maar dat zal hem niet deren, want hij schijnt zijn zinnen erop te hebben gezet om Edwin van der Sar op te volgen als algemeen directeur. Kennelijk heeft hij aan De Toekomst, laat staan De Nieuwe Toekomst, niet genoeg aan lonkende vergezichten buiten de uiterwaarden van de einder, maar Valentijn Driessen van De Telegraaf vindt het niks, daarin verbaal bijgestaan door Johan Derksen van Vandaag Inside: ‘Een hockeyer zal nooit serieus genomen worden bij Ajax’. Die laatste twee woorden zijn wat mij betreft redelijk essentieel, om niet te zeggen absoluut onontbeerlijk, maar verder mag Maurits Hendriks in de Arena van mij zijn gang gaan. Hoe groter de puinhoop daar, des te beter. Hup Maurits, druk een punt!
Peter Bonder