Er was een tijd dat ik er geen been in zag om flink af te zien. Heerlijk vond ik dat. Doorgaan tot je grijs zag, zwarte sneeuw voor mijn ogen danste en ik de laatste maaltijd voor de inspanning slechts met grote moeite kon binnenhouden. Ik hield er nadien dikwijls een dagenlang durende migraine aan over. Maar het was de moeite waard, vond ik toen. Het ging immers om tijd en klassering. Eerlijk gezegd had ik ook nauwelijks of geen idee waar ik liep en wat er te zien was want ik had geen oog voor de omgeving. Ik zag uitsluitend de deinende lichamen voor mij, keek waar ik er langs kon, vertrouwde op mijn eindspurt. Dat de concurrentie participeerde aan de door mij gekozen loop triggerde mij reeds zodanig, dat ik nog ergens uit de diepte van mijn ik nog een paar extra calorieën en een vat motivatie kon aanspreken die mij op de finish nog net langs zus-of-zo deden snellen. Waarna ik amechtig tegen de grond viel, de mond wijd open, nahijgend terwijl het snot voor de ogen mij belette te zien wie mij feliciteerde en wat voor tijd ik had gelopen.
Overigens gaf ik tijdens de training, toen ik nog geen trainer was, alles. Ook daar probeerde ik mijn plek, ergens vooraan, te consolideren. Als ik vervolgens na een wedstrijd of training thuis kwam, was ik geen knip voor de neus waard. Ik zat onderuit gezakt en hologig naar de tv te staren, sleepte mij reeds kort na negenen richting bed, waar ik als een blok in slaap viel.
Inmiddels is dat anders geworden. Dat houdt verband met het gegeven dat ik thans trainer ben. Zo heb ik geleerd dat trainen op maximale hardfrequente slecht is voor je gestel en dat het beduidend lagere tempo dat past bij de optimale hartfrequente uiteindelijk leidt tot gezondere atleten. Had ik dit inzicht pak ’m beet dertig jaar geleden gehad, dan had zulks tot meer loopplezier geleid. Maar nee: ik moest mij destijds zo nodig zoek lopen, conform het adagium: no pain no gain.
Thans vorm ik mijn atleten volgens die laffe looptraining-these. Zo zeg ik, dat je tijdens het lopen moet kunnen praten: wie daarvoor de asem ontbreekt gaat te diep. Dat heeft overigens ook nadelen. Er wordt tijdens mijn training zodanig veel en luid gekletst, dat ik slechts na schreeuwend gebrachte aanwijzingen tot het kwebbelende pak kan doordringen. Verder zijn mijn pupillen tijdens wedstrijden te herkennen aan een relaxte attitude waardoor zij driftig keuvelend als groep over de finish komen.
Inmiddels peins ik mij suf over de gulden middenweg. Die is er echter niet. Hard gaan tijdens de training betekent snelle tijden bij wedstrijden. Het omgekeerde is ook het geval: relaxte trainingen maken blije maar trage atleten. Zonder snot voor de ogen.
Erik Endlich