Laten we er geen doekjes om winden: sport is zó voorspelbaar. Goed, wie wint staat niet op voorhand vast, wie het onderspit delft evenmin, of iemand geblesseerd uitvalt is doorgaans een raadsel. Maar neem mij niet kwalijk zeg: de bal moet in het doel, de winnaar als eerste over de finish, de tegenstander knock-out. Want de regels en de grenzen waarbinnen het spel gespeeld moet worden, staan vast. De kaders zijn neergelegd in reglementen en verordeningen, wie zich daar niet aan houdt kan het schudden en ligt eruit.
Waar is het avontuur, wie kent nog het mysterie? De trailrun komt een eindje in die richting, met name de ultralopen. Men rent wat over bergen en door dalen, mijdt het pikkedonker niet, worstelt met Moeder Natuur en vooral met zichzelf. Een paar dagen later bereikt men, doorgaans hallucinerend en met voeten als rauwe biefstukken, de meet die zich in een of ander obscuur bergdorpje bevindt. Je moet er maar trek in hebben.
Nu ben ik een hardloper met een beperkte actie radius, zeker vergeleken met die mesjogge trailrunlieden. Dat geeft mij veel voldoening, maar linksom of rechtsom op de atletiekbaan of het hondenuitlaatgebied om de hoek: ik kan het desnoods met de ogen dicht.
Vandaar dat ik op vis vis. Op roofvis. Dat is andere koek dan staren naar een rood puntje terwijl je op een stoel of viskist je zitvlees geleidelijk voelt slinken. Roofvissen is veel lopen langs watertochten, meren en vaarten. Maar zelfs het getuur met een lange stok in je hand kan vol avontuur zitten. Want wat zit er onder het glanzende oppervlak van het water? Welke mysterieuze wereld speelt zich daar af? Zwemmen er monsterachtige vissen als meervallen rond, sluit op dit moment een snoek, voorzien van 74 scheermesscherpe tanden, zijn kaken rond je houten vis, bedrieglijk echt en een gewond visje imiterend? Wat zien zij in een draaiend stukje metaal – een spinner – of een lepel die waggelend afdaalt naar de modderige bodem?
Ik kan er niets aan doen, maar de duistere diepten van een donkere watermassa trekt mij buitengewoon. Het leven daar laat zich soms zien, als ik een bewoner vang – en deze even later weer naar het geheimzinnige element zie terugkeren, een slag met de staart en deze verdwijnt als een spoetnik in de ruimte. Snoek, baars, snoekbaars. Prachtige creaturen, zo groot gegroeid door niet gegeten te worden, maar juist wat sneller of vraatzuchtiger te zijn dan die 90% die het niet gered heeft.
Een ruige wereld daar beneden. Ik droom er wel eens over: dan zie ik mij door dat element zweven, terwijl immense vissen met enorme ogen en een trage staartslag langs en onder mij door zwemmen. Griezelig en verontrustend. Maar ook wild aantrekkelijk.
Maar gaat u vooral rustig rennen, voetballen of iemand pijn doen. Maar laat mij de vissen.
Erik Endlich