Vanaf zaterdag zitten wij in Frankrijk, vooropgesteld dat fileleed en het volgens de statistieken riskante vervoer per auto geen aanleiding geeft tot misère. Wij leven daar als Huckleberry Finn, dus gekleed in een voddig broekje en een te ruim zittend, belegen hemdje. In de ene knuist een hengel, de andere hand: weet ik niet. Deze hangt erbij denk ik, of misschien zit er wel een vis in.
Behalve dan dat vissen en de wandelingen richting de visgronden, sport ik niet. Dat valt niet mee en is een beetje als de verstokte roker, die in een desolate streek tot de ontdekking komt dat er geen tabak wordt verkocht. Het is enorm wennen.
Toch blijven de sportschoenen, behalve de afgetrapte voor de Finn-uitrusting, thuis. Voor wie als ik vrijwel alle dagen rent en in de mancave met zware artikelen in de weer is of tegen bokszakken stoot, leidt dat denkbaar tot aanzienlijke verslapping en verval. Gek genoeg is dat niet zo. De afgelopen jaren, toen ik dit cordon sanitair op sport in praktijk bracht, bleek na thuiskomst dat deze geheelonthouding niet of nauwelijks tot conditieverlies had geleid. Dat kan natuurlijk betekenen dat mijn trainingsarbeid laf en ontoereikend is, maar waarschijnlijker is dat enkele weken nietsnutten goed voor het lichaam is. Daarentegen wordt de geest tijdens de vakantie enorm op de proef gesteld. Na een dag nutteloze dingen doen, noodt de duisternis tot een verblijf in ons vakantiehuis – een verbouwde watermolen in de Bourgogne – waar ik, bij afwezigheid van kranten, boeken lees. Thuis is de kantoorsleur, natuurlijk de sport en het flikkerende tv-oog dat lettervreten vrijwel onmogelijk maakt. Deze vakantie echter laven de grijze cellen zich aan fictie en non-fictie.
Het is overigens de sport die eerder verhinderde dat wij konden afreizen naar de vakantiebestemming. Mijn calvinistische sportinstelling, dat wil zeggen dat een dag zonder lichamelijke inspanning leidt tot een ernstige vorm van gewetensnood, bracht mij er enkele jaren geleden toe om de dagen voordat de reis naar het zuiden werd aanvaard, nog even flink te rennen en – hoe dom – de nodige kilo’s aan ijzer boven het hoofd te heffen. Dat laatste bleek funest. Twee dagen voor onze vakantie gaf mijn rug er de brui aan. Het schoot linksonder in de kramp, met andere woorden: spit.
Het was een voor mij nieuwe sensatie, die ik eerst voor een verlamming hield. Ik was volledig in paniek, want reeds amechtig ademhalen leidde tot een pijnaanval. Ik lag als een plank in bed. Een tocht naar het toilet was een expeditie vol pijnsensaties, waarbij het zweet tappelings over mijn lichaam liep.
Zo komt hoogmoed voor de val. Het overkomt mij, als de Voorzienigheid dit toelaat, niet opnieuw. Daarom gaat mijn sporten als een nachtkaars uit en schuif ik, na de normale routine van rustig hardlopen en wat sober fitnessen, zó de auto in.
Au revoir!
Erik Endlich