Krachtmetingen vinden plaats op het veld en de baan, in het stadion, bad en ring: enfin, zo zijn er talloze accommodaties waarin en –op tegenstanders elkaar tegemoet treden. De andere kant op kan ook. Bij de achtervolging bijvoorbeeld. Verder is… ach: ik dwaal af. Ik vergeet de pointe.
Want er vinden ook wedstrijden plaats op en in de openbare ruimte. Met name doel ik hier op het fietspad. Dagelijks worden daar op het scherp van de snede wedmetingen gehouden, die weinig onderdoen voor het drama van pak ‘m beet een grote wielerronde. De fietspadheroïek kan evenwel ook een sukkelige ambtenaar ten deel vallen. Daarmee doel ik vooral op mijzelf.
Het materiaal waarop de prestatie geleverd wordt, is doorgaans van kloek ijzerwerk. Zelf heb ik een aluminium koetsje, waarvan ik allerlei fietstasdragers heb afgesloopt, want het is van oorsprong een randoneursfiets, dus een kar waarmee je zwaar bepakt en bezakt Sauerland doorkruist – bijvoorbeeld. Hier vier ik mijn triomfen op. Soms dan.
Ik forens beperkt naar mijn werkplek, zijnde een kwartier fietsen. Voor u twintig minuten, vooropgesteld dat u fiks dóórpedaleert. Want ik fiets dagelijks drie keer heen en weer, daar ik ook tussen de middag nog de benauwde kantoorsfeer ontvlucht door thuis snel wat hammetjes naar binnen te haggelen. Aangezien ik, niet gespeend van enig autisme, dit al decennia doe, heb ik een paar aardige turbodijtjes ontwikkeld. Van buiten niet te zien, maar deze spillepoten zijn als van staal.
Goed: aanvankelijk draai ik soepeltjes een laf verzetje, totdat ik het gesuis hoor van e-bike, een meneer of mevrouw met een sportief fietsje, een concuforens met haast, een jongeling op een soort van racefiets. Dan zet ik aan. De grote plaat gaat erop. Vervolgens, ik zal het niet verhullen, ga ik mee in de abri. Voor dilettanten: dat is de zuigkracht van een vóórliggende velo. Het spel is op de wagen. Ik buig over mijn stuur, het is nu zaak de zenuwen in bedwang te houden en te wachten op een goed moment. Verslapt de persoon voor mij? Kan hij een plotselinge windvlaag niet handelen? Dan zet ik aan en spurt weg. Een gaatje slaan, hopen op een mentale inzinking van de renner die ik zojuist mijn achterlicht laat zien. Beter nog: wachten op de klim na het tunneltje. Een 100 meter lange col. OK, de laagste categorie, maar ik ben een rasklimmer. Daar sla ik toe, zet ik aan, demarreer als een dolle. Soms haken ze aan, maar dan heb ik nog een versnelling na de klim in petto. Wie dan mijn spoor kan houden, is een grote.
De grootste frustratie is de grijsaard met een nieuwe generatie e-bike èn in de hoogste stand. Die gaan ook bij tegenwind onverminderd snel. Als ik bij een dergelijke e-bikebejaarde moet lossen, is mijn dag kapot.
Kantoorklerk zijn, het is een vreugdeloos bestaan.
Erik Endlich