Het nieuwe jaar was pas echt begonnen als mijn vader de televisie aanzette voor het skispringen in Garmisch-Partenkirchen. Ik vond het overwegend saai, maar op de een of andere manier ook vertrouwd. Het was knap en gedurfd, maar het probleem bestond eruit dat er geen eind aan leek te komen. En toch, op een of andere manier, was het fascinerend. Mijn vader en ik. En de vlucht van de luchtacrobaten. De ene na de andere duik van de drie kilometer hoge Zugspitse naar het dal, waar de skiër de grond raakte en in een wolk van opstuivende sneeuw tot stilstand kwam. De magie van niewjaar. Daar moet ooit het onderstaande gedicht over zijn gemaakt, althans, dat zou me niet verbazen, een gedicht dat als volgt gaat:
van niets is er een begin
aan niets komt nooit een eind
een mens gebeurt
en schittert als een ster
tot naam verdicht
een ogenblik
verloren tussen
nooit ontstaan en altijd blijven
Dat zweven leek eeuwig te duren, zie de mens, zie hem of haar, met plank en stok in een maanmannetjespak. En wat er ook bij hoorde was de stem, voor eeuwig verbonden met de stem eerst Bob Spaak en later Evert ten Napel. Thermosport.
Niemand die zo voorspelbaar mooi over schansspringen in het hooggebergte open deuren kon laten hóren als. Het was topsport, natuurlijk, maar topsport van berg naar dal ademt ook veel cliché en kletskoek. Wat ook weer schoonheid ademt. Het is godlof niet alleen sport, het is ook kunst. Zie daar, de schicht op reis in het luchtledige; een eclips op weg van schans naar dans. Het wás ook kunst. De verstilling tegen het uitspansel. Dat het bestond, dat het kon, dát was het wonder, in het decor van het Wettersteingebergte.
Vrij naar de Grieken voltrok zich daar naar men vermoedt het aloude wonder van Heraclites die al wijsgerig zei dat alles stroomt. Panta rhei. Bovendien was cultureel erfgoed. Niet voor niets kwam daarna vaak een concert van de Wiener Philharmoniker uitgezonden.
Met het gedwongen vertrek van Ten Napel werd een jaar of tien geleden de goudrand van de uitzendingen geschraapt. Toen heb ik ook het contact met het skispringen vanuit Garmisch-Partenkirchen verloren. Niet dat ik er in deze eeuw vaak naar keek, want mijn vader ging in het eerste jaar van deze eeuw zelf zweven… Hij ging niet dood, daar geloofde hij niet in; ik denk dat hij dacht terug te gaan, in de Sinaï de berg op, om daar in steen gebeiteld van afstanden en rondetijden te horen.
Wat blijft is de herinnering. Vooral aan Bjorn Wirkola die in de tweede helft van de jaren zestig drie keer op rij het Vierschansentoernooi won, waar de wedstrijd in Garmisch-Partenkirchen de start van was. Bij die tijd hoort ook mijn vader en ik in die jaren zestig ‘schaatsen gingen kijken’ bij de overburen aan de Jalinkstraat, bij Jan en Henk Berkel en hun vader.
Han Pape