De feestdagen zijn etmalen voor nietsnutten. Ze worden doorgaans in ledigheid doorgebracht, afgezien van wellicht bezoek aan bejaarde familieleden, een gezamenlijk etentje, wat wandelen of fietsen naar ginder en terug. De fantasielozen sluiten aan de in rijen bij de meubelboulevard of het Scandinavisch woonwarenhuis. Maar in sportieve zin valt er niet bijster veel te beleven.
De idee om de dagen aldus te slijten zijn mij een gruwel. Zeker: we gaan uit eten met de Nachwuchs. Tuurlijk breng ik met krant en boek enkele uren door in onze deels zonovergoten tuin. Maar ik train ook. Mij suf eigenlijk.
Aan wie geïnteresseerd is in de psyche van de mens wil ik wel kwijt, dat een soort van diep ervaren schuldgevoel de brandstof vormt voor mijn in de ogen van de familie manische sportbeleving. Ik moet dagelijks sporten. Hoewel denkbaar is dat ik er naast zit, heeft zich in mij de gedachte postgevat dat ik in verval raak, als ik niet sport. Mijn lichaam desintegreert dan als het ware, ik word langzaam maar zeker een aardappelvormig lubberkont, die niet zonder zuurstoftekort vanuit de woonkamer het toilet weet te bereiken. Een week max, en het is gebeurd, het komt nooit weer goed met mij, de verloren conditie kan ik nimmer terugkrijgen, de buitenwacht meent dat ik mijn opa ben. Kortom: mijn levensverwachting daalt schrikbarend wanneer ik vanwege extreme externe omstandigheden mij niet meer te buiten kan gaan aan lichamelijke oefening.
De eega heeft hier begrip voor, zoals sommige mensen kunnen samenleven met types die smetvrees, Jules-de-la-Tourette en/of fruit in lichaamsopeningen stoppen – weet ik veel, van dat soort types. De wederhelft denkt dus: laat die man maar sporten. Anders valt er niet mee samen te leven.
Dus heb ik afgelopen Pasen in mijn uppie op de atletiekbaan hoog gesprongen en speer geworpen. In mijn mancave speelde ik met medicijnballen, duwde puffend gewichten omhoog, deed oefeningen tot mijn buikspieren kraakten en ik uiteindelijk amechtig hijgend op de grond lag bij te komen. Ondertussen kookte mijn partner. Deed zij de was en gaf de planten water. Eenmaal hersteld – we spreken over enkele minuten – ging ik rennen met de honden.
Zou ik aldus langer leven? Blijven mij enge ziektes bespaard, heeft stress geen vat op mij? Mogelijk. Garanties worden er niet gegeven. Denkbaar is voorts, dat ik tijdens mijn sportbeoefening plotseling omval: hartstilstand vanwege een sporthart, algehele malaise door oververmoeidheid, artrose omdat de gewrichten versleten zijn, kortom, een lichaam dat zegt: het is mooi geweest. Je hebt de leeftijd inmiddels om te gaan wandelen, bejaardengym komt in het vizier, er zijn ook sporten waar je bij kunt zitten.
Dit alles bedacht ik tijdens Pasen. Het is goed om af en toe stil te staan om te overwegen welke opties het leven nog te bieden heeft. Vooralsnog blijf ik sporten. Bij gebrek aan alternatieven.
Erik Endlich