De Giro levert machtig kijkwerk op. Zoals alle grote rondes en klassiekers. Met pijn in mij atletiekhart zeg ik: er is niets zo heroïsch als een meerdaagse wielerkoers. Dat is met mijn atletiek nauwelijks het geval, of het zou de Olympische tienkamp moeten zijn. Overigens is het saai rondjes rennen over het tartan. De marathon heeft misschien wel de nodige drama in zich. Maar minder zichtbaar is de strijd met de elementen, het gevecht tegen de zwaartekracht, de worsteling met het landschap. Het is meer asfalt dan drama. Dat klimmen langs de flanken van het hooggebergte: het blijft fascinerende sport opleveren. Le dance des pedaleurs, het stoempen tot het snot voor de ogen komt. Demarreren, terugkomen, lossen, ploegentactiek, sprinten.
Een tijdje heb ik fanatiek gefietst. Met een clubje collega’s, waarvan er ééntje lid was van een heuse wielervereniging: De Zwaluwen. Hij, Herman, was een bonkige man die liep als een aangeschoten neushoorn. Maar op een fiets koerste hij stilistisch gezien de sterren van de hemel. Een volstrekt bewegingsloos lichaam boven krachtig pedalerende turbodijen. Ik kan mij zijn bochtentechniek herinneren. Waar wij, stumpers, steeds na de bocht op de pedalen gingen om het tempo te hervatten, bleef hij zitten en pakte hij telkens een metertje door op het juiste moment gas te geven: in de bocht, niet daarna. Kwestie van lef.
Deze Herman was ook verantwoordelijk voor een boost in mijn zelfvertrouwen als sporter. Iedereen, dus ook hij, ging los als ik bergopwaarts aanzette. Misschien omdat ik licht was, maar vooral vanwege mijn lange spieren. Blijkbaar een gouden combinatie in het hooggebergte. Zoals over de toeristenroute tussen Nijverdal en Holten. Dat was mijn terrein, daar vierde ik triomfen.
Tot de zomer van 1993. Herman ging jaarlijks naar Noorwegen waar hij meedeed aan de Telemarktour. Twee dagen fietsen over totaal 360 km. Enthousiast ging ik toen mee. De eerste kilometers ging ik flink in de beugels, want het was een bergachtig parcours. De één na de ander ging uit mijn wiel. Tot na ongeveer 80 kilometer: toen kwam de Muur. Nee, geen benaming voor een buitencategorie col, maar voor een fenomeen. Wie heeft gefietst weet wat dat is: binnen een paar minuten tijd lopen je benen vol en ben je met alle goede wil in de wereld niet meer vooruit te bránden. Een oudere mevrouw met een zwaar soort mountainbike pedaleerde relaxed op en over mij heen. Mij restte de bezemwagen. Iets wat ik voor talent hield en een paar keer de touristenroute fietsen bleek absoluut onvoldoende voorbereiding voor die monstertocht. De wederhelft, die mij nadien wel eens hoorde pochen over mijn klimtalent, wees mijn gehoor dan fijntjes op mijn kortstondige optreden tijdens die Telemarktour.
Later dat jaar ben ik begonnen met hoogspringen. Want omhoog gaat mij goed af. Zolang het maar éventjes is.
Erik Endlich