Nu ik zeker nog een jaar moet buffelen voordat ik vrij ben tot de dood er op volgt – ik bedoel mijn pensioen – probeer ik manhaftig mijn zucht om te sporten te verdedigen tegen tijdrovende professionele beslommeringen. Het lesgeven aan studenten is zowel een inspirerende als somtijds belastende inspanning, die bovendien energie vreet. Na een dag werken legt mijn sportieve inborst het af tegen de vermoeidheid van het docentschap, zodat ik bij thuiskomst suffig in de fauteuil blijf hangen. De vloek van het ouder worden.
Bij dat doceren horen ook festiviteiten, zoals jubilerende of afscheid nemende collega’s (ik hoop mij binnenkort bij hen te voegen) en een bruiloft. Dat laatste vond afgelopen vrijdagavond plaats. Een dame met wie ik tegelijk bij de hogeschool was aangenomen had mij vriendelijk uitgenodigd. Ik was de enige niet, meer collega’s vonden de weg naar wat een soort van kroeg bleek te zijn.
Nu ben ik een soort van Almelose hillbilly die wars is van een grote menigte in een kleine ruimte. Verder raak ik door kabaal in een soort van kramp: als kind hield ik de handen reeds voor de oortjes als ik met mijn vader over de kermis liep. Neen, ik ben meer iemand voor de eenzaamheid van de wildernis – zoals het lokale bos -, de rust van hardlopen voor zonsopgang, een onderhoudend gesprek met een persoon. Nu, van dat alles was geen sprake bij die bruiloft. De bruid zag er mooi uit, de bruidegom leek mij een sympathieke gast en mijn eveneens uitgenodigde collega’s zagen er gesoigneerd uit. Niets te klagen. Wat dat betreft althans.
Er bleek evenwel sprake van een rotherrie. De uitgenodigde dj was er een met een gehoorbeschadiging zo kwam het mij voor, want het kabaal dat voor muziek doorging was letterlijk oorverdovend. Deze omstandigheid, reeds genoeg om mij na enige tijd in een panisch wrak te veranderen, bleek slechts één van de drie vervloekingen. Zo was het er eivol en was het dus onmogelijk om lichaamscontact met zwetende bezoekers te vermijden. Verder bestond de muziek uit wat “skihutmuziek” bleek te zijn, namelijk melodieën waarop de bezoekers als gehypnotiseerd op en neer sprongen, terwijl er door iedereen op luide toon werd meegezongen in kennelijke Duitse, maar overigens overstaanbare teksten. Het klonk als “Bubenhoeladiewurstenschwalbe” of iets dergelijks en iedereen verkeerde in een euforische stemming. Ik hopste van lieverlee wat op en neer en had mijn mombakkes in een soort van permanente grijns geboetseerd, hoewel alles in mij schreeuwde: weg van hier, snel naar huis, tegelijk bezwerende dat ik tot aan de eeuwigheid elke uitnodiging voor een dergelijk inferno zou weigeren: sorry maar de hond heeft gif gegeten, mijn rug speelt op, ons riool is verstopt.
Uiteindelijk wist ik te ontsnappen door te zeggen dat ik de volgende ochtend training moest geven. Wat ook zo was. Sport had mij weer eens gered. Hoera!
Erik Endlich