Wie als ik reeds decennia lang twee keer in de week hardlooptraining geeft, ziet veel gezichten en namen aan zich voorbij trekken. Vooral gezichten dan, posturen ook overigens, hoewel ik tevens oog heb voor de bijzondere motoriek van de langs hobbelende, trippelende en moeizaam vibrerende lopers. Er is wel veel verloop. Nu schijnt dat hardlopen, na voetbal waarbij lieden plegen onderuit te worden geschoffeld, de meest blessuregevoelige sport te zijn. Wie bijvoorbeeld bokst krijgt wel eens een hoek en bijgevolg een dicht oog, maar niets zo funest en hardnekkig als een hardloopblessure. De lijst is schier eindeloos, het leed nauwelijks te overzien.
Hoewel ik inmiddels een tamelijk fors depot aan vaste, niet kapot te krijgen atleten heb, is de flexibele schil eveneens omvangrijk. Mensen komen en verdwijnen als schepen in de mist. Soms staat het blessurespook om de hoek of maken flauwe excuses als kinderen krijgen en mantelzorgen voor de bejaarde ouders dat clubgenoten plotseling uit het zicht raken.
Soms kom ik nog wel eens iemand tegen, die zich mij herinnert als zijn of haar trainer. Maar buiten de atletiekbaan zien voormalige hardlopers er héél anders uit. Dan zie ik iemand en denk ik: wie is die jurk in hemelsnaam? Zoals afgelopen zaterdag. Ik liep naar ons winkelcentrum, een trieste verzameling winkels en leegstand in DDR-stijl, toen een man mij staande hield en blij mijn naam riep. Hij had bekende trekken. ‘Hey hoi!’, riep ik geforceerd opgetogen, ondertussen onzeker gravend in een door de jaren heen krimpend geheugen.
Wie was die vent? Of het goed met mij ging. ‘Jazeker kerel, prima, maar jij dan? Lang niet gezien!’ Het zijn oneliners waarbij men zich geen buil kan vallen. Ik heb die, door schade en schande, tot kunst verheven. ‘Ach weet je: het is een tijd lang tobben geweest. Ik probeer wat uit het dal te kruipen’, repliceerde de nu wat somber kijkende brildrager. Het werd mij allengs warmer. Ik humde wat, en probeerde: ‘Ja, dat heb ik meegekregen, het moet erg lastig zijn geweest. Ik zag het wel aankomen eerlijk gezegd!’
Dat klonk als een ervaren trainer die onheil van ver ziet naderen. Ondertussen probeerde ik de man zonder bril voor te stellen: tevergeefs. Broekemans keek mij ineens schuin, dus argwanend, aan en zei met zware stem: ‘O? Dus jij zag dat aankomen?’ Ik slikte, vermande mij en reageerde resoluut: ‘Tuurlijk. Ik wist meteen: dat gaat mis. Hij redt het niet. Ik was er immers bij.’
Ik zocht nu koortsachtig naar een excuus om weg te komen. De doordrammer liep plotseling rood aan: ‘Hoe wist jij dat mijn huwelijk op springen stond? We woonden immers al vijf jaar niet meer naast elkaar! Heb jij soms met Elke…’
Een lamp begon te branden: hij was onze voormalige buurman. Blijkbaar van de vrouw af.
Soms is het reuze handig dat ik hard kan rennen.
Erik Endlich