De eerste keer dat ik hem zag was op regenachtige avond in het Diekman. Ik had er echt naar uitgekeken om hem op voetbalschoenen te zien. Vanaf mijn plek in vak N ging ik als twaalfjarige jongen op zoek naar een glimmende vleespet. Door de sintelbaan langs het veld was het zoeken naar een speld in een hooiberg. Gelukkig had mijn favoriete speld een witte kop die door hulp van de lichtmasten en de regen snel te herkennen was. Jan van Halst was mijn held.
Als sticker had ik hem dubbel. Eigenlijk zette ik hem nooit in, bang om hem verliezen. Ik had Jan er op een of andere manier altijd graag bij. Hij had een prettige uitstraling op de Panini-stickers. Jan van Halst had een uitstraling van iemand die met een zak Wokkels op schoot kon genieten van de surpriseshow. Jan leek niet op een voetballer. Eerder op iemand die verstand had van modeltreinen. Van Halst moest een vriendelijke man zijn, dat kon niet anders.
Al snel kwam ik erachter dat de voetballer Van Halst niet overeen kwam met zijn uiterlijk. Jan rende, poetste, schopte en gooide. Jan van Halst voetbalde met gestrekt been. Ik vond het prachtig. Na die regenachtige avond in het Diekman was ik op het veldje voor altijd Jan van Halst. Zo waren we met drie Litmanens, een Kluivert, een Bergkamp en een Jan van Halst. Tuurlijk waren er vreemde blikken, maar ik wist wel beter. Ik was Bijtertje.