Sport kweekt blessures – maar het maakt je ook gezonder. Dat levert een duivels dilemma op. De werknemers die op het voetbalveld onderuit geschoffeld worden en thuis in de kreukels liggen bij te komen, zijn niet te tellen, maar als je door een blessure niet meer kan sporten holt je gezondheid achteruit. Daarom sport ik dom door als ik malheur in het bewegingsapparaat heb. Ik geloof ernstig in het zelf herstellend vermogen van mijn lichaam. Ook al omdat ik ongaarne in de letterlijke handen van zelfverklaarde genezers terechtkom. Die kneden, snijden en trekken dat het een lieve lust is, doorgaans met matig of geen resultaat, of je houdt er weer wat anders aan over: klantenbinding dus.
Na wat intensief gespring dat achteraf bezien wat te veel van het goede was, begonnen de knieën op te spelen. Wat irritatie werd pijn en de pijn werd knap veel pijn. Allerlei handboeken uit mijn collectie gaven verschillende diagnoses: verwoeste menisci, geknapte banden, artrose, ruw kraakbeen, slijtage of psychisch ondraaglijk lijden – ofwel psychosomatische klachten. Het kon ook nog een combinatie van die dingen zijn.
Enfin, ik dan toch maar naar een fysiotherapeut die volgens zijn site gespecialiseerd was in én sport én knieën. Ik zag er tamelijk tegenop, want zo’n man gaat rücksichtslos op zoek naar de pijngrens – waarna hij deze schandalig passeert. Mannen zijn watjes, ik weet het. Daarbij, ik heb er de schurft aan wanneer vreemde mensen aan mij zitten. Een kapper die door je haardos vingert, vind ik al een gruwel. Fysiotherapeuten zijn de koningen van de vleselijke aanraking. Voor je het weet sta je in je onderbroek, lig je op een tafel van plakkerig kunstleer en begint de peut ongegeneerd met zijn enorme handen aan je voeten en benen (als het daarbij blijft) te trekken en te duwen terwijl je mombakkes in de van zweet doordrongen behandeltafel wordt gedrukt. Vooralsnog ging dat zonder pijn, maar ik wist: het ondraaglijke moment zou niet lang op zich laten wachten. Dit kwam toen hij het onderbeen tegen het bovenbeen drukte. Terwijl ik het uitgilde vroeg deze wittejassensadist routineus en uiterst retorisch: ‘Doet dit pijn?’
Ik wilde zeggen: ‘Wat denk je zelf, lul?, maar daar ben ik dan weer te netjes voor.
Hij vond dat er een foto gemaakt moest worden: via de huisarts. Hij dacht aan een kapotte meniscus of artrose of allebei. Godsamme. Ik had nog wel gerekend op: ‘Ach, even wat minder intensief sporten en u bent weer ’t mannetje.’
Niks foto. Inmiddels ben ik op eigen initiatief enorme witte pillen, die er uitzien als krijtjes, gaan slikken. Er zit glucosamine in: dat bevordert de aanmaak van kraakbeen. Zou het lichaam weten hoeveel? Straks sta ik bol van het kraakbeen en zwaai ik als een gummiman heen en weer zodra ik opsta. Maar dan kan niemand mij nog pijn doen.
Erik Endlich