De lezer weet mogelijk uit mijn vorige stukjes dat ik vis. Niet om den brode, maar voor de sport: geen zelf gevangen vis zal eindigen in braadpan of oven. Reeds het idee om een naar adem happende vis om het leven te brengen vervult mij met weerzin. Maar eind vorige week, tijdens de laatste dagen van onze vakantie in Frankrijk, gierde het afschuwelijk uit de klauwen. Ik zat karpers achter de vinnen, uitermate sterke vissen die ik met voer en piertjes trachtte te verschalken. Uiteindelijk had ik een fors en uitermate levendig exemplaar aan de haak, die niet van zins was om nader kennis te maken met die malle Hollander. Het was een sluwe vis. Na lang heen en weer zwemmen, waarbij de vaste stok bijna een volmaakte u-vorm had, ging het dier op de zij liggen ten teken dat hij zich gewonnen gaf. Volgens de regels van de kunst richtte ik mijn hengel op zodat de karper mijn richting uitkwam en met de andere hand hield ik het zogeheten landingsnet vast zodat ik de zware jongen kon scheppen. Maar ineens spurtte deze slimmerik weg: dankzij de kleine hoek knapte mijn hengeltop af en nam de oervis haakje, zes meter draad, dobber èn hengeltop mee de diepte in. Mij in verbijstering achterlatend.
Maar nu. Ergens in het meer zwom het arme dier met een belangrijk deel van mijn visspullen rond. Duidelijk was dat ik hem moest ontzetten. Een hem – want operatie Moby Dick nam een aanvang. Een aanval van romantiek, ingegeven door de avonturenroman, deed mij in een geleende roeiboot stappen waarna ik het meer minutieus afspeurde, op zoek naar M. Dick. Zonder resultaat. Ik ging een onrustige nacht tegemoet, waarbij ik telkens een moeizaam zwemmende karper, voorzien van draad en hengeltop, voor mijn geestesoog zag zwoegen. Het knaagde.
Die ochtend ging ik weer vroeg te water. Terwijl een damp over het meer hing en het zicht bemoeilijkte, stak ik de riemen in het donkere water en speurde in deze verstilde wereld naar Dick. Plotseling hoorde ik de klap van een vissenstaart. Niet ongewoon in dit visrijke water – maar toch. Toen. Ergens achterin een hoekje van het meer meende ik iets oranje te zien, daaronder water in beweging. Met wild kloppend hart baande ik met de boot moeizaam een weg tussen de takken van overhangende bomen. Daar! Mijn dobber met draad en hengeltop, gewikkeld om een tak, daaronder Moby die amechtig en tevergeefs zich probeerde te ontdoen van zijn last.
Koortsachtig begon ik de draad van de tak te ontdoen. Een moeizame klus, waarbij de heer Dick wild zijn met zijn staart sloeg, angstig om die grote boot met die enge man. Plotseling hield ik draad, dobber, hengeltop en daaraan – o wonder – de haak vast. Een kolk verried dat de ontzette M. Dick zijn vrijheid terug had.
Soms is niet vangen leuker.
Erik Endlich