Deze week een bijdrage van Peter Bonder, die ook eens over autosport wilde schrijven en aan hoofdredacteur Han Pape vroeg of dat mocht en die vroeg weer aan mij wat ik daarvan vond. Ik vind het prima, maar ben volgende week terug, met de ontknoping van het ongemeen boeiende Formule I-seizoen. Wat de bijdrage van Bonder betreft: daar heb ik geen andere mening over dat het ook op zijn Bonders kan. Dan geef ik nu het woord aan Bonder:
Vroeger gebeurde er tenminste nog wel eens wat in de Formule I. In 1973 verbrandde Roger Williamson op het circuit van Zandvoort levend in zijn bolide, terwijl zijn collega David Purley hem vergeefs uit de vlammenzee probeerde te redden. De misselijk makende beelden resulteerden vorig jaar in een déjà vu, toen Romain Grosjean in Bahrein ternauwernood uit zijn brandende cabine wist te vluchten. Als het niet zo’n slechte woordgrap was, zou je kunnen stellen dat de autosport met al die veiligheidsmaatregelen dodelijk saai is geworden. Toch zijn er massa’s Nederlanders die de racerij razend interessant vinden en op pole position hebben gezet, zeker nu er weer een Nederlander is die niet voor spek en bonen meedoet. En er zijn vast heel veel mensen die mij dit kwalijk zullen nemen, maar ik hoop echt dat Max Verstappen geen wereldkampioen wordt.
Geen misverstand: ik vind het knap wat hij doet en ben stikjaloers dat hij in één weekend alle techniek van een nieuwe machine onder de knie krijgt; ik krijg nog geen wekkerradio aan de praat. Nee, wat mij tegenstaat in het hele circus eromheen is de blinde adoratie van Noord-Koreaanse proporties bij de volgers, die al in katzwijm raken als ze ‘Max’ mogen zeggen. Het is Max voor en het is Max na, ik kan het niet meer horen. Je kunt Ziggo niet aanzetten of je ziet Rob Kamphues in het Formule I Café (hoezo alcohol bij autorijden?) met om zich heen een juichend panel van volstrekt kritiekloze dwepers in een weemakend koor van smachtende lofzangen op Max, het vierwielige wonderkind dat bij zijn geboorte kennelijk in een blender met benzine, wierook, wijwater en champagne is gevallen. Je waant je op een EO Landdag in Nunspeet, met Olav Mol als plaatsvervanger op aarde van Andries Knevel.
Ja, we hebben het gezien in Zandvoort, het paradijs van pitspoezen en paardenkrachten, waar het ruikt naar brandend asfalt, schraal bier en Aldi-sjaslieks. Waar onze proletenprins als pooier van het circuit alle regels op het gebied van milieu en corona aan zijn koninklijke laarzen mocht lappen om de fans op een Max laadvermogen van oranjebal en carnaval te tracteren. En waar vier zogenaamde journalisten (die althans de schijn van een zekere professionele objectiviteit zouden moeten etaleren) in een collectieve huilbui uitbarsten toen hun held als eerste over de meet kwam. Hun puberale gedrag was tenenkrommend en lachwekkend tegelijk, een dodelijke combinatie, vergelijkbaar met het Bergkamp-orgasme waarin Jack van Gelder ooit zijn verbale zaad over ons deed ejaculeren. Dat belooft dus niet veel goeds voor de laatste twee races, en daarom barst ik nu alvast los in een welgemeend ‘Johoo! Johee! Jo fucking bizar!’ voor de nummer twee van dit moment. Hup Hamilton!
Peter Bonder
Beste Scipio, aardig en collegiaal van je om mij deze ruimte te gunnen, maar het was niet zo dat ik de hoofdredacteur gevraagd had of ik ‘ook eens over de autosport mocht schrijven’. Dat bepaal ik namelijk helemaal zelf, voor mijn eigen website http://www.linksbek.nl. Ik heb mijn column aangeboden voor het geval er geen aanbod was, meer niet. Niettemin nogmaals bedankt, ik gun je volgende week een zinderende ontknoping en ik vind het nog steeds jammer dat ik je naam niet ken.