In het metier van de hardloopsport is talent alles. Dat geldt, realiseer ik mij thans, ook voor andere sporten. Zelfs voor niet-sporters. Met andere woorden: het is een geweldige open deur. Vooruit, nog een deur geopend: talent alleen is niet genoeg. Er dient immers een scheut inzet te worden toegevoegd, wil men de toverdrank voor succes te hebben gevonden. Spannend wordt het, als talent slecht in geringe mate voorhanden is. Want er zijn lieden, niet begiftigd met het supertalent van de ongenaakbaren, die toch op eenzame hoogte wisten te komen.
Zo iemand was Emil Zatopek. De Tsjechische locomotief liep als een man, die voortdurend geplaagd wordt door helse pijnen. Telkens trok hij grimassen, schokschouderde, roeide als het ware met zijn armen, elke meter scheen zijn laatste te zijn. Hij trainde op zware kistjes: hij was militair. Kijk, daar krijg je ballonkuiten van. Geen wonder dat deze doordouwer tijdens de Olympische Spelen van 1952 in Helsinki zowel de 5.000 en 10.000 meter als de marathon won. Nooit eerder vertoond, nimmer herhaald. Je kon van deze koene kerel niet zeggen dat hij over een natuurlijk looptalent beschikte. Maar trainen – dat kon hij.
Het kan, vreemd genoeg, ook de andere kant op. De Fin Paavo Nurmi liep als een veertje. Talentvol manneke dus. Negen Olympische medailles liep deze Vliegende Fin bij elkaar. Da’s andere koek dan een locomotief. Maar met de kennis van nu liep hij in technisch opzicht pover. Hij hief zijn knieën namelijk te hoog. Het zag er bijzonder fraai uit, maar het kostte hem onnodig veel kracht. Toch won Nurmi ongeveer alle loopafstanden waaraan hij participeerde. Het had achteraf nog sneller gekund, maar toen was er geen levende ziel die dacht: wat doet die man toch vreemd met zijn benen.
Wat dichter bij huis was het Gerard Nijboer die Olympisch zilver bij de marathon veroverde en op dat onderdeel ook nog eens Europees kampioen werd. Deze doordouwer was eigenlijk, zoals hij eens liet weten, wat aan de zware kant voor een marathonloper. Dat hij er toch uithaalde wat erin zat lag aan zijn angst voor de tegenstander. Hij trainde daarom bijna bij voortduring, omdat als ik rust, dan traint de concurrentie. Deze enigszins paranoïde gedachte, waar niettemin geen speld tussen te krijgen is, verklaarde zijn onwaarschijnlijke trainingsdrang.
De moraal van het verhaal is dat u uw voordeel moet doen met voorgaande vaststellingen en conclusies. Ik neem aan dat u, beste lezer, niet over bakken talent beschikt, anders had ik ongetwijfeld van u gehoord. Wilt u niettemin toch uw palmares oppoetsen en de prijzenkast vullen, maak dan het volgende adagium de uwe: train tot u erbij neervalt, versaag niet, ga door tot u harder loopt dan de rest. Want wie tot de max gaat, wint. Dat wil zeggen: winnen van de andere dilettanten. Want tegen trainend talent kan niemand op.
Erik Endlich